Literatuur - Boeken - De Onmogelijkheid van het Noodzakelijke - Proloog

Een organisatie uit het middenveld, als het Verbond van Kristelijke Werkgevers, die haar boodschap wil uitdragen gaat door een mijnenveld. Dit geldt trouwens voor heel wat socio-economische groepen en verenigingen die opereren in het epicentrum van het maatschappelijk gebeuren. Vaak worden zij beproefd door de onontkoombare keuze tussen de ethiek van hun overtuiging en de ethiek van hun verantwoordelijkheidszin. Kwellende vragen rijzen in verband met verantwoordelijkheden, die moeten worden opgenomen voor wie en voor wat, tot verdediging van welke waarden en met welke middelen? Is ondernemerschap, een schaars goed en daardoor economisch beschouwd waardevol, te rijmen met sociaal engagement, in een wereld vaak gekenmerkt door overdadige mededinging?  Deze vraagstelling wordt nog prangender als men ze toetst aan een christelijke levensinspiratie die uitgaat van het besef dat de vermenselijking van ons mens-zijn ver van beëindigd is. Nog hachelijker worden het stellen van vragen, laat staan het geven van antwoorden vanuit een menslievende levensbeschouwelijke invalshoek, als dient geconstateerd dat stelsels van gestructureerde solidariteit, zoals de sociale zekerheid, zonder grondige hervormingen haaks zou komen te staan op welvaartscreatie en welzijnsbehartiging. Of nog als er op gewezen wordt dat Vlaanderen het beter zou doen en efficiënter zou kunnen reageren op de uitdagingen indien het minder zou besteden aan vreemdelingen of aan de andere regio's, die dit kleine land samenstellen.
 
De geo-economisering van de wereld, gestuwd door een vloedgolf van wetenschappelijke ontdekkingen en uitvindingen, is een fenomeen dat de bestaande ideologische modellen doorbreekt. Het communisme is eraan ten onder gegaan en het kapitalisme ondergaat diepgaande mutaties. De welvaartsstaat, zorgvuldig opgebouwd in vooral West-Europa,  kreunt onder de golfslagen van een wereldwijde economische concurrentie. Tegenover het economisch gebeuren gedraagt de hedendaagse burger in de westerse wereld zich op een wat paradoxale wijze. Enerzijds beseft hij hoezeer de economische vooruitgang een zegen is in termen van welvaart en welzijn, wanneer hij die vergelijkt met de levensstandaard van ouders en grootouders. Vooral in Vlaanderen geeft de achteruitkijkspiegel een stichtend beeld van de grote sprong voorwaarts die in deze regio werd gerealiseerd, wat welvaart en welzijn betreft. Toch ervaart de doorsnee burger anderzijds de gemondialiseerde economie als een ongrijpbare robot, die hem ongerust en angstig maakt.  Bovendien wordt hij elke dag door de media met de neus gedrukt op de grote miserie in veel landen van de Derde Wereld en op de sociale wantoestanden die ook nog in de rijke landen voorkomen, inclusief in het zijne.
Het is dan ook van groot belang duidelijk te schetsen wat de mogelijkheden maar ook wat de beperktheden zijn van een gemeenschap als de Vlaamse, onlosmakelijk ingebed in een Europese en internationale omgeving, die steeds meer elementen aanreikt van 'deterritorialisering' van het economisch gebeuren.
In onderstaand betoog heb ik gepoogd feiten en tendensen op een rij te plaatsten, met aanduiding van wat onrustwekkend is voor onze welvaartsmaatschappij en formulering van wat vanuit een normatief standpunt kan ondernomen worden, voorzover in een democratie hiertoe voldoende consensus bestaat. Tussen 'de onmogelijkheid van het noodzakelijke'  - een verlammend  berustend standpunt, dat niet zelden de ondertoon vormt van het huidige maatschappelijke debat – en 'de noodzaak van het onmogelijke'  -  een voluntaristische geloofsbelijdenis met  fundamentalistische trekjes – die heel wat maatschappelijke schade kan aanrichten, ligt een smalle grenslijn van evenwicht en bedachtzaamheid en uiteindelijke doelmatigheid. Vaak gaat het om een leidraad die door mensen van goede wil moet worden opgespannen en in stand gehouden. Het is mijn overtuiging dat het VKW hieraan aanzienlijk kan bijdragen.
Mijn persoonlijke inbreng in het debat, zoals uitgewerkt in wat volgt, kan ik nu reeds samenvatten zijn kern.
1/ De sociale welvaartsstaat dient selectiever en zuiniger te functioneren en voor een deel  anders te worden gefinancierd. Dit kan, als hierover een politieke en maatschappelijke consensus groeit maar het mag enkel indien tegelijkertijd de armoede-in-ruime-zin efficiënter wordt bestreden in Vlaanderen, sociaal en economisch,  maar ook in de andere gewesten van het land. Op dit beginsel, geconcretiseerd via een armoede-index-beleid, dienen nieuwe vormen van inter-individuele en inter-regionale solidariteit te worden gebouwd.
2/  De gewesten hebben nood aan meer armslag inzake bevoegdheden en middelen, die hen moeten toelaten het hoofd te bieden aan de toekomstige uitdagingen. Maar dit moet gebeuren in een institutioneel raam dat het coöperatieve federalisme in België meer kansen geeft.
VKW-directeur Johan Van Overtveldt, die de denktank van het VKW leidt en uitbouwt tot een kritisch klankbord van wat opklinkt uit de samenleving maar ook tot een klokkenluider van wat anders moet en kan, ben ik dankbaar. Hij vroeg mij na te denken over hoe met name Vlaanderen  dient om te gaan met de groeiende onverenigbaarheid tussen sociale bescherming en verzekering voor iedereen enerzijds en economische vooruitgang anderzijds die moet mogelijk maken dat de kerntaken van de welvaartsstaat behouden kunnen blijven. Op zijn uitdagend voorstel in te gaan op de 'Wat nu?'-vraag, bleek ik niet in staat niet in te gaan. Met heel wat collateral damage voor mijn zomervakantie.

De Onmogelijkheid van het noodzakelijke
 
De Welvaartsstaat is een samenleving waarin ongeveer alle burgers dankzij onderlinge solidariteit tegen de belangrijkste  bestaansrisico's zijn verzekerd en beschermd en waarin door belastingen en sociale bijdragen de inkomens worden herverdeeld. Het woord 'welvaartsstaat' lijkt de letterlijke vertaling van de Engelse uitdrukking Welfare State, die afkomstig is van het verslag van Lord Beveridge van 1942. Evenwel is het Engelse concept 'welfare state' veel enger want strikt beperkt tot hoofdzakelijk gezondheids- en  welzijnszorg. De welvaartsstaat zoals wij die op het Europese continent kennen – en die accurater de 'verzorgingsstaat', soms zelfs de voorzienigheidsstaat  (l'état providence) wordt genoemd -  is het unieke maatschappelijk stelsel dat vooral in West-Europa werd uitgebouwd na de tweede wereldoorlog en dat schatplichtig is aan  Jean-Jacques Rousseaux, maar ook aan kanselier von Bismarck in een ver verleden, aan Lord Beveridge en aan zeer veel politieke en sociale denkers, idealisten en voormannen. Het uitgebreide stelsel van sociale zekerheid is uitgegroeid tot een van de typische karakteristieken van de West-Europese samenleving.  Vandaag, na  de opeenvolgende uitbreidingen van de Europese Unie, gaat het om een wezenskenmerk van het Europese model, ook soms  Rijnlandmodel genoemd.
Het begrip is bovendien uitgebreid door toevoeging van allerlei elementen die bepalend zijn voor de levenskwaliteit en de ontwikkelingskansen van de menselijke persoon. Vandaar dat vooral onder christen-democraten het  - volgens hen -  wat te enge begrip welvaartsstaat best wordt vervangen door de 'welzijnssamenleving'.
De twintigste eeuw heeft op een onbarmhartige, genadeloze en vaak bloedige wijze een selectie gemaakt tussen zeer uiteenlopende maatschappelijke, politieke en economische systemen.  Het autoritaire fascisme en nationalistisch-racistische nazisme enerzijds en het dictatoriale collectivistische communisme anderzijds gingen ten onder aan en in de puinhopen die ze hadden aangericht.  Wat in Europa overblijft,  niet als een restsom, evenmin als de sintels van een tot as opgebrande geschiedenis, maar als een systeem van samenleven in solidariteit,  geboetseerd door de naoorlogse generatie, onder de vorm van de verzorginsstaat, lijkt evenwel vandaag niet steeds doelmatig in zijn taakvervulling  -  er is nog steeds armoede van diverse aard  - zeer complex in zijn werking en vooral kwetsbaar omwille van zijn toenemende onbetaalbaarheid in een wereld van onverbiddelijke concurrentie. Die wereld is inmiddels ons dorp geworden. Het Europese model stoelt na een rijpingsproces en de ziftende invloed van de geschiedenis, naar mijn opvatting, vandaag op vier pijlers: 1/ de pluralistische democratie; 2/ de concurrentiële markteconomie; 3/de rechtsstaat en 4/ de sociale welvaartsstaat met zijn uitgewerkt stelsel van sociale zekerheid of welzijnssamenleving.  Het gaat om een vierspan van krachten dat ik, in verscheidene publicaties, het tetranoom heb genoemd. Vooral de laatste pijler – de welvaartsstaat - is typisch Europees en onderscheidt het Europese samenlevingsmodel van bijvoorbeeld het Amerikaanse, waar privé verzekeringssystemen en veel minder collectieve voorzieningen de doorslag geven, en uiteraard het Aziatische en het Afrikaanse.
Uitgegaan wordt door alle decision makers dat het Europese tetranoom dient behouden, verdedigd, verbeterd, uitgebouwd en, zo mogelijk, buiten Europa in de wijde wereld aangeprezen en toegepast. Het Europese maatschappelijke model, met zijn diepe historische wortels, zijn gelukkig geheelde littekens, zijn boodschap van samenwerking, vrede en welvaart voor iedereen, blijft een essentiële noodzaak. Maar in het licht van een wereld die nooit zo snel is veranderd, rijzen steeds meer twijfels over de houdbaarheid van dat Europese model, vooral dan in zijn welvaartscomponent, wat in concreto verwijst naar de haalbaarheid van onze stelsels van sociale zekerheid en uitgebreide collectieve voorzieningen. En aangezien de welvaartsstaat wordt geschraagd door zijn economisch draagvlak – 'men kan geen sociaal paradijs in stand houden op een economisch kerkhof' – verwijst de vraag naar de ontwikkelings- en overlevingskansen van de welvaartsstaat ook naar het draagvermogen, de groei en de dynamiek van de markteconomie. Althans impliciet wordt in deze vraagstelling bovendien ook de politieke en zo nodig de justitiële doelmatigheid van onze samenleving aan de orde gesteld, zodat het tetranoom in zijn geheel aan een kritische inschatting en mogelijkerwijs aan een herstructurering toe is. Inderdaad, een aantal structurele handicaps, waarmede Europa en de lidstaten van de Europese Unie hebben af te rekenen en die in mindere mate of helemaal niet voorkomen in andere segmenten van de wereldeconomie – onze concurrenten - doen angstige vragen rijzen naar de houdbaarheidsdatum van de Europese welzijnsstaat, ingebed in de Europese democratie en de markteconomie, zoals toegepast in de diverse lidstaten van de EU. En dan blijkt snel dat wat Vlaanderen betreft de stekelige problemenveelhoek, die zich aandient, een Vlaams, een Belgisch en een Europees aspect vertoont.
De analyse van de sterktes, de zwakheden, de mogelijkheden en de bedreigingen  - de zogenaamde S(trenghts)W(eaknesses)O(pportunities)T(hreats) of SWOT-analyse - van het Europese tetranoom  is door veel instanties op alle mogelijke vlakken en niveaus van beleid en reflectie recentelijk gemaakt, gepubliceerd en uitgeschreven. De diagnose van de Europese aandoeningen is grondig verricht en de mogelijke therapieën zijn zorgvuldig ontleed.  Treffend is dat hierbij een spectaculaire paradox oprijst in de Europese samenleving. Die paradox roept bij mij het beeld op van een reusachtige onbeweeglijke stenen Kaba waar omheen miljoenen Europese pelgrims, bewuste en onbewuste aanbidders van het Europese model, aanroepend,  smekend en soms bezwerend rond cirkelen, in de hoop dat alles bij het vertrouwde oude moge blijven. Zij belichamen het Europese conservatisme dat uitmunt door wat het te bewaren heeft en beeft voor wat het te verliezen heeft. Zij zijn de pelgrims van de paradox, waarover dit geschrift in grote mate handelt. Een paradox die te maken heeft met het feit dat veel burgers enerzijds met het onwennige gevoelen leven dat hun comfortabele levenswijze is bedreigd door wereldwijde en onvatbare veranderingen en gevaren en anderzijds met lede ogen constateren dat MEN er niets kan of wil aan doen om het onheil te keren. Maar als diezelfde burgers als kiezers worden opgeroepen om zich uit te spreken over beleidsprogramma's, die soms wel een aantal oplossingen aanreiken, ook al zijn die meestal onvoldoende, reageren zij als angsthazen of toornige kefhonden en geven zij niet zelden hun stem aan die politieke leiders die de echte problemen wegpraten, gratis de maan blijven beloven of hun verantwoordelijkheid afwentelen op onschuldige zondebokken. De meeste sociaal-economische en politieke leiders zijn zich, zelfs cijfermatig, bewust van de kwetsbaarheid van onze welvaart en derhalve van onze welvaartsstaat, maar zij durven nauwelijks de ware toedracht  aan te kaarten bij een publieke opinie die men liever vergast op  politiek theater, demagogisch vendelzwaaien of polemisch gekibbel. Zij lijken de mening toegedaan dat het verkondigen van de waarheid gevaarlijk is voor de volksgezondheid. Zij besturen vaak volgens de beginselen van het governement by opinion poll en roepen binnenkamers uit: 'ik ben hun leider, dus ik volg ze'. Een aantal levensgrote problemen en hun mogelijke oplossingen zijn taboe verklaard. Ik maak hierbij niet in de eerste plaats het proces van de Belgische of Vlaamse beleidsklasse, want de koudwatervrees om de problemen zonder franjes bij de bevolking aan te kaarten is algemeen verspreid in de meeste Europese landen. Alle lucide besluitvormers, beslissers en leiders weten wat ongeveer dient te geschieden om het ergste te voorkomen. Zij begrijpen eveneens dat er uiteraard geen 36 verschillende oplossingen mogelijk zijn voor onze problemen en dat ideologische scherpslijperij zelden vaste aarde aan de dijk brengt. Maar ondanks die aanzienlijke scherpzinnigheid, op vaak vertrouwelijke colloquia of half besloten bijeenkomsten opgebracht en in allerlei publicaties of krantenartikels, weliswaar onderhevig aan ontlezing, uitgeschreven, wordt vrij lankmoedig aanvaard dat wat noodzakelijk is onmogelijk blijkt. Er is veel luciditeit bij het stellen van de diagnose maar weinig besluitvaardigheid wanneer het erop aankomt de medicatie aan de patiënt voor te schrijven en toe te dienen. De onhaalbaarheid van wat zou moeten, wordt tot beleidsprincipe verheven. Komt daarbij dat de zeldzame regeringen die toch de euvele moed opbrengen om op gematigde en gedoseerde wijze in het raam van een beleid van lange adem bepaalde structurele hervormingen door te voeren, meestal smadelijk door de kiezers worden afgestraft. De daadkracht van de leiders wordt in een klimaat van electoralistisch populisme ook ondermijnd door de indruk dat de overgrote meerderheid van de bevolking het nooit zo goed heeft gehad – wat ook juist is -  en dat het wel zo geen vaart zal lopen. 'We hebben voor heter vuren gestaan,' luidt een geruststellende boodschap. En daarbij wordt o.m. gealludeerd op de oliecrisis van het begin van de jaren 70 en de periode van stagflatie van de Europese economie (een samengang van economische stagnatie en hoge inflatie in de jaren 80), die we ook ondanks het toenmalige pessimisme met zijn allen te boven zijn gekomen..
De zeer hoge welvaart van het overgrote deel van de bevolking heeft een verdovend effect op het reactievermogen van burgers en leiders. Steeds meer doemt een  maatschappelijke blokkering op, een existentieel gevaarlijk syndroom, dat in de encyclopedie van de samenlevingsziektes ' de onmogelijkheid van het noodzakelijke' kan worden genoemd.
Die paradox – de onmogelijkheid van het noodzakelijke - leidt naar een impasse op relatief korte termijn. Een perspectief dat wel eens kan eindigen op een afgrond die volgen dieptepsychologen  een fascinerende aantrekkingskracht uitoefent op het politiek-sociale economische establishment, vergelijkbaar met wat zich voltrekt aan de lemmings  - overigens sympathieke diertjes -  als die fataal worden aangezogen  door de gapende dieperik, waarin zij zich met overtuiging storten.
De gewenning aan het mirakel van de schijnbaar moeiteloze welvaartscreatie versluiert het onzichtbare fatum van mogelijke welvaartsvernietiging.
Levensbedreigend voor de democratie wordt de maatschappelijke impasse als de onmogelijkheid van wat noodzakelijk is ontaardt in de noodzaak van wat onmogelijk is.
Conclusies
 
1/ De welvaartsstaat hervormen en actief deelnemen en -hebben aan de vloedgolf van vernieuwing en innovatie die, dank zij de wetenschappelijke vooruitgang de wereld overspoelt, is de vitale en levensgrote uitdaging voor de oude wereld, en derhalve voor de Europese Unie, die sedert een halve eeuw bewijst dat zij wil behoren tot de vernieuwende wereld, in de mate dat zij slijtage- en vermoeidheidsverschijnselen vermag te voorkomen of tijdig weg te werken. Dit 'voorkomingsbeleid' dat ook corrigerend moet optreden, is een enorme uitdaging, hier en nu, morgen en overmorgen, ook voor België en Vlaanderen.
In de eerste plaats is er nood aan een aanpassing van de welvaartsstaat aan de vergrijzing wegens veroudering van de bevolking en aan de ontgroening, wegens te weinig geboorten en te weinig actieven. In de tweede plaats moet alles worden gezet op maatschappelijk dynamiseren, op creativiteit en innovatie. Ten derde moeten armoede en bestaansonzekerheid en de onrechtvaardigheden van allerlei fraudes en misbruiken worden teruggedrongen. Ten vierde moeten de diverse overheden binnen het Belgisch staatsverband worden omgesmeed tot veel efficiëntere beleidsinstrumenten. En tenslotte moet, omdat democratische meerderheidsconsensus zo noodzakelijk is, de desinformatie en maatschappelijke en politieke laaggeletterdheid van het publiek krachtig worden aangepakt.  Een immens, lang volgehouden reformistisch beleid is aan de orde. Een 'toekomstpact' hierover afgesloten tussen de belangrijkste democratische politieke partijen in het land zou vertrouwen wekkend zijn en een perspectief openen op herwonnen doelmatigheid.
 
2/ De alles overheersende beleidsprioriteit voor de toekomst van de economie en welvaart is het behartigen van de innovatorische concurrentie. De Schumpeteriaanse dynamiek van inventie en innovatie moet onophoudelijk worden gestimuleerd. Des te meer als blijkt dat met name in Vlaanderen heel wat menselijk en technologisch potentieel onderbenut blijft. 'L'imagination au pouvoir', zowel wat betreft nieuwe producten, diensten, productiemethoden, commerciële aanpak, design, management, marktpenetratie en verovering in binnen- en buitenland, financiering, imago. Hierboven werden in dit verband talrijke maatregelen gesuggereerd.
 
3/ De bevordering van het innovatorisch concurrentievermogen vereist een absolute prioriteit voor onderzoek en ontwikkeling, ook op organisatorisch gebied. Vlaanderen moet een 'district of creativity' worden. Samenwerking van privé en publieke research, van universiteiten, overheid met ondernemingen en bedrijfsleven is van kapitaal belang, alsmede de begeleidende inspanningen van een doelmatige Vlaamse, Belgische en Europese administratie.
Goedkopere en snellere procedures in verband met de bescherming van intellectuele eigendom zijn zeer nodig.
 
4/ De verantwoordelijkheidszin van het onderwijssysteem en van de media moet worden aangewakkerd met het oog op het promoten van wetenschappelijke en technologische roepingen en de zin voor ondernemerschap bij veel meer jonge mensen. De kennismaatschappij en het ontwikkelen van netwerken ook grensoverschrijdend moet maximaal worden gestimuleerd. In de Europese Unie heeft 22% van de actieve bevolking een diploma van  hoger onderwijs. In Vlaanderen is dit 30%, wat zeer goed is. Maar anderzijds telt Vlaanderen 36,1% actieven met een diploma van lager onderwijs, daar waar het EU-gemiddelde  34% bedraagt. En dit wijst op een ernstige tekortkoming.
 
5/ Nieuw ondernemerschap en loopbanen in onderzoek en ontwikkeling (ook binnen de bedrijven) moeten veel aantrekkelijker worden gemaakt, o.m. via investeringsaftrek voor onderzoek, mogelijkheid tot consolidatie van researchuitgaven in bedrijven met binnen- en buitenlandse zetels, gunstige vennootschapsfiscaliteit, fiscale rulings voor onderzoekers.  De definitieve brain drain naar de USA moet worden bestreden met een waaier van maatregelen, zoals een fiscaal gunstregime bij terugkeer. Starters moeten worden aangemoedigd. Mensen die hard werken moeten voldoende beloond worden. Vandaar de noodzaak om de fiscale druk op het arbeidsinkomen van loontrekkenden en zelfstandigen te milderen. Wie in onze stormachtig veranderende economie geen risico's neemt, maakt ook geen kansen. Het nemen van berekende en beredeneerde risico's moet worden begeleid en financieel mogelijk gemaakt.
 
6/ Innovatorisch concurrentievermogen veronderstelt ook betere kostencompetitiviteit wat betreft de loonkosten fiscaal en parafiscaal -  maar ook  alle andere kosten zoals energie, onderzoek, financiële kosten, patenteren, formaliteiten, leefmilieubepalingen, de beschikking over industrieterreinen, enzVerlenging van de werkweek tot 40 uren en vermindering van de opzegtermijnen en ontslagvergoedingen moeten bespreekbaar worden, waarbij moet worden uitgegaan van het draagvermogen van elke onderneming.
 
7/ De bevordering van het innovatorisch concurrentievermogen is ook van zeer groot belang voor de meer traditionele industriële sectoren, waarin België en Vlaanderen sterk staan. Veel bedrijven in deze sectoren zijn arbeidsintensief en lijden onder veel te hoge arbeidskosten en een slecht werkende arbeidsmarkt, vooral wegens gebrekkige flexibiliteit. De kostenevolutie bij onze Europese buurlanden, die onze grootste klanten maar ook onze grootste concurrenten zijn, is hierbij richtinggevend. Verlaging van de fiscale en para-fiscale druk zijn hier essentieel. De alternatieve financiering van de sociale zekerheid in de kostendekkende sectoren (kinderbijslagen en gezondheid) moet worden verruimd (boven op 15 miljard euro die vandaag reeds naar de RSZ vloeien buiten de werkgevers- en werknemersbijdragen). BTW- en accijnsverhogingen, al dan niet gecombineerd met een energiebelasting en een algemene sociale bijdrage het laatste zijnde helemaal geen first best-oplossing -  kunnen circa 5 miljard euro genereren zonder al te grote macro-economische storingen. Wel vereist dit niet-doorberekening in de index van de uit de doorgevoerde belastingverhogingen voortvloeiende prijzenverhogingen en de niet-verhoging van de lonen als gevolg van de daling van de werkgeversbijdragen. De herplafonnering van de sociale bijdragen is gewenst.
 
8/ Groei blijft een bijzonder belangrijk objectief voor de hele economie. Om die reden is het nodig de productiviteit, die wat verzwakt in Vlaanderen, op te trekken. Middelen moeten worden vrij gemaakt om meer te investeren in O&O, ook van overheidswege, om de mobiliteit, de communicatie-technologieën en de infrastructuur te verbeteren en netwerken uit te bouwen. Ook KMO's kunnen actief betrokken worden bij innovatie. Meer overheidsgelden inzetten voor welzijn en cultuur zijn ook sociaal en economisch verantwoord omdat het om sectoren gaat waarbinnen de tewerkstelling kan groeien en die de creativiteitsmentaliteit bevorderen.
Voor een klein land is de exportpromotie van wezenlijk  belang, alsmede het aantrekken van buitenlandse investeerders en het in stand houden van een klimaat dat met name multinationals gunstig gezind is. De concurrentiekracht van de regio Vlaanderen moet met alle middelen worden bevorderd, zodat Vlaanderen weer opnieuw gaat behoren tot de economisch sterkste gewesten binnen de EU. Grensoverschrijdende samenwerking tussen regio's kan ook buitengewoon dynamiserend inwerken.
 
9/ Sectorale CAO's moeten zoveel mogelijk worden vervangen door bedrijfs - CAO's, waarbij de sociale partners hun verantwoordelijkheden opnemen per onderneming. De noodzaak langer te werken bij constant loon verschilt van bedrijf tot bedrijf. Algemene regels kunnen allerlei distorsies veroorzaken. Talrijke andere maatregelen met het oog op het flexibiliseren van de arbeidsmarkt moeten ernstig worden overwogen (zie supra), zoals het verkorten van de opzegtermijnen voor bedienden en het fuseren van arbeiders- en bediendenstatuten.
 
10/ De vergrijzing is een enorme bedreiging wat betreft de toenemende gezondheids- en pensioenkosten. De brugpensioenen moeten geleidelijk worden afgebouwd. De wettelijke pensionering moet optioneel worden gemaakt en cumulatie van activiteiten en bijverdiensten moeten worden vrij gemaakt. Langer loopbaanwerken moet worden aangemoedigd.
De tweede en derde pensioenpijler moeten meer worden uitgebouwd en derhalve kunnen bogen op krachtiger fiscale aanmoedigingen.
 
11/ De werkloosheid moet sterker gecontroleerd in het raam van een begeleidingsbeleid van de werklozen. Langdurige werkloosheid moet worden beëindigd. Onoplosbare gevallen moeten worden overgeheveld naar de OCMW's, waarbij leeflonen enkel worden toegekend na een onderzoek inzake de bestaansmiddelen van de belanghebbende. De beroepsopleiding moet meer worden afgestemd op de knelpuntberoepen er zijn er momenteel 150 waarvoor geen werkkrachten opdagen.
 
12/ Uitkeringen inzake o.m. ziekteverzekering dienen degressief te worden gemaakt in functie van het inkomen van de verzekerde. Een groter wordende franchise naar gelang van de hoogte van het belastbaar inkomen moet leiden tot een geleidelijke 'decollectivisering' van de ziekteverzekering voor de hoogste inkomens.
 ë13/  Een strenger en selectiever sociaal beleid mag nooit de welvaartsstaat in zijn wezenlijke functionering aantasten. Sociale protectie voor sociale gevallen in de ruime zin blijft noodzakelijk. Vandaar de wenselijkheid om een armoede- en precariteitsindex in te voeren. Wetenschappelijke methoden maken het mogelijk om op geregelde tijdstippen in België de bestaande armoede (b.v. wanneer het beschikbaar inkomen lager uitvalt dan de helft van het mediaan inkomen) of de bestaansonzekerheid of precariteit (dit is geen onmiddellijke armoede maar grote kwetsbaarheid zodra zich een loopbaan- of gezondheidsprobleem voordoen) te meten. Die index zou op geregelde tijdstippen dienen gepubliceerd. En bij stijging van de indexwaarde zouden de federale en regionale overheden de mogelijkheid krijgen, via een kaderwet die bevoegdheden delegeert (bijzonder machten), onverwijld in  te grijpen ten einde de nodige correcties aan te brengen. Een armoede-indexbeleid kan ook  als richtlijn dienen bij het uitstippelen van een solidariteitsbeleid met en tussen de regio's. De zgn. miljardenstroom van Noord naar Zuid, getoetst aan de armoededivergentie tussen Vlaanderen en Wallonië, leidt tot een andere beeldvorming, die samenwerking bevorderend is.   
 
14/ De fiscale en sociale fraude moeten veel resoluter, hardhandiger en efficiënter worden aangepakt. Het toekennen van fiscale amnestie op het ogenblijk dat de sociale uitkeringen selectiever moeten worden toegekend, is niet verantwoord. Fiscale fraude kan worden ontmoedigd door een reeks uitgaven van particulieren inzake bouw, renovatie, onderhoudswerken en aankoop van huismaterialen fiscaal aftrekbaar te maken.
 
15/  Een beleid van selectieve officiële immigratie smart immigration - dringt zich op, liefst in het raam van een Europese coördinatie. Het huidige zero-immigratiebeleid is onhoudbaar. Het opkrikken van de actieve bevolking via het verhogen van de fertiliteitsgraad werpt slechts resultaten af op lange termijn. De huidige clandestiene immigratie leidt tot een optelling van nadelen: zwart werk, geen bijdragen aan RSZ en belastingen, afwezigheid van sociale bescherming, discriminatie en exploitatie, aanspreekbaarheid door criminogene milieus. Zowel hooggekwalificeerde als laaggeschoolde arbeidskrachten beantwoorden aan de noden van de arbeidsmarkt. Het argument dat aldus belangrijke werkkrachten worden weggehaald uit landen van de derde wereld gaat niet op, zolang in die landen grote (meestal verdoken) werkloosheid heerst. Bovendien is de repatriëring van de inkomens die deze mensen hier verdienen een stimulans voor de lokale economie.
 
16/  Recente wetenschappelijke studies wijzen uit hoezeer een doelmatige overheid op politiek en administratief vlak essentieel is bij het uitstippelen van een afdoend beleid. Depolitisering van de overheidsbenoemingen, deskundigheid van het personeel (te beginnen met het politieke), lange termijnvisies, enz zijn van levensbelang.
Administratieve vereenvoudiging en deregulering zijn absoluut vereist. Vooral inzake ruimtelijke ordening en milieubeleid dient een bedrijfsvriendelijkere houding aangenomen. Dit geldt uiteraard ook voor de landbouwbedrijven. 'Minder Staat' is een slogan. Wat wel moet is een 'andere staat', die op een afdoende wijze het 'economisch verkeer regelt, steeds meer in een Europees kader, maar niet 'achter het stuur' van de ondernemingen plaats neemt en aldus het privë initiatief in de weg staat.
 
17/  De Belgische staatsstructuren, resultante van conflictpreventie en conflicteliminatie
dragen de kenmerken sedert 1970 van opeenvolgende staatshervormingen die via noodzakelijke maar niet steeds logische en doelmatige compromissen tot  kolossaal ingewikkelde structuren hebben geleid. Zes regeringen, evenveel parlementen, 57 ministers en staatssecretarissen, politici die jo-jo-spelen met de diverse beleidsniveaus waartoe ze kunnen verkozen worden, gebrek aan doorzichtigheid en de facto concurrerende bevoegdheden maken een 'ultieme staatshervorming' hoogst gewenst, die het 'deelstatenfederalisme' van het land vaste vorm geeft. Homogene bevoegdheidspakketten inzake tewerkstelling, gezondheidszorg, gezinsbeleid en aspecten van het politioneel beleid samen met de nodige fiscale verantwoordelijkheid moeten naar de gewesten worden overgeheveld. Voorwaarde is wel dat rekening wordt gehouden met het behoud van de nodige economische coherentie binnen de Belgische economische ruimte. Distorsies o.m. inzake vennootschapsfiscaliteit tussen Noord en Zuid kunnen zeer kwalijke gevolgen hebben voor heel wat Belgische bedrijven die 'multiregionals' zijn. Bovendien moet men oog hebben voor de specifieke Brusselse problemen waar het maken van een onderscheid tussen Vlamingen en Franstaligen, met het oog op de toekenning van (verschillende) sociale voordelen, een hachelijke zaak is, die allerlei morele en juridische vragen doet rijzen. De techniciteit maar ook de sereniteit van het debat hierover maakt het wenselijk een voorstel te laten uitwerken door een commissie van experten. Hierbij dient na tientallen jaren van opeenvolgende grondwetsherzieningen een stringent publiekrechtelijk kader te worden gecreëerd voor een echt, hecht coöperatief federalisme: het enige dat kan werken in een  binair land als België en dat van het federale België  in het buitenland een positief en betrouwbaar imago vermag te geven. Communautaire onderhandelingen moeten aanvangen, willen ze doelmatig verlopen, met een aantal 'confidence building' gebaren tussen Vlamingen, Walen en Brusselaars. Aan Vlaamse kant is het belangrijk te verklaren dat de communautaire onderhandelaars geenszins de bedoeling hebben met een nieuwe  staatshervorming België op te blazen of langs wegen van geleidelijkheid af te breken. En van Waalse kant is een intentieverklaring vereist waarin de Walen erkennen dat de verdeling van de bevoegdheden tussen de gewesten en het federale niveau om redenen van efficiëntie aan een ernstige herziening toe zijn en dat wat betreft de Noord-Zuid miljardenstroom een stelsel van meer objectieve en doorzichtige solidariteit dient uitgewerkt. De wil moet bestaan om eindelijk een definitieve staatshervorming te realiseren. 
Naast de overheveling van belangrijke bevoegdheidspakketten naar de gewesten, onder meer inzake tewerkstelling en bijkomende aspecten van het gezondheids- en gezinsbeleid, moeten gedefederaliseerde materies als landbouw, buitenlandse handel, openbare werken en eerlang ontwikkelingssamenwerking door de federale regering worden gecoördineerd naar Europa en de internationale instellingen toe, samen met de gewesten. Overwogen moet worden om in de federale regering een minister uit elk gewest op te nemen, met een coördinerende taak. De federale cohesie zou worden bevorderd door 10 senatoren te laten verkiezen in een (nationale) kieskring gelijk aan België. 
Wat hier wordt voorgesteld veronderstelt maximale symmetrie en minimale asymmetrie tussen de gewestregeringen en het federale kabinet. Bovendien blijkt dat er in België teveel verkiezingen plaats vinden, wat  bijdraagt aan electoralisme, regeringsinstabiliteit en anti-politiek. Indien een wijziging van de samenstelling van de huidige federale regering in 2005 gepaard zou gaan met federale parlementsverkiezingen, zou  men vanaf 2009 opnieuw de federale en gewestverkiezingen kunnen laten samenvallen.
  
18/ Vlaanderen moet een veel krachtiger Brussel-beleid' voeren. Brussel wordt een van de belangrijkste politieke en diplomatieke hoofdsteden in de wereld, onder meer als hoofdstad van een Europese Unie die weldra tenminste 30 lidstaten zal tellen. Ook economisch, financieel en cultureel is Brussel steeds meer een wereldcentrum. The place to be. Een aanwezigheidspolitiek van Vlaanderen op alle domeinen is van het allergrootste belang, onder meer omdat 250.000 Vlamingen alle dagen vanuit Vlaanderen te Brussel hun brood gaan verdienen. Bovendien is Brussel voor de Vlaamse gemeenschap een uitstalraam en een doorgeefluik naar de wereld toe. Franstaligen en Walen voeren een 'Bruxelles-Wallonie'-politiek met een veelzijdige en algehele solidariteit als objectief. Een beleid bedoeld als mogelijk antwoord op een separatistische Vlaamse 'verzelfstandiging'. Want dan zou Bruxelles-Wallonie, inclusief de ruime rand rond Brussel, zich zelf uitroepen tot het (Franstalige) Nieuwe België, hoofdstedelijk gebied van het Grote Europa, met een aantrekkelijk hinterland tot in de Ardennen. Brussel uitbouwen tot een wereldwijd financieel en dienstencentrum is voor de Vlaamse economie uitermate belangrijk. Het verliezen van  Brussel zou Vlaanderen opzadelen met een bijzonder zware handicap en dodelijk verminken. . .
 
19/ De uitdagingen voor Vlaanderen en België zijn enorm en wellicht groter dan voor veel andere EU-landen en -gewesten, omwille van onze grotere kwetsbaarheid. Een  lange termijn 'moderniseringspact' of 'toekomstpact', afgesloten tussen de grote politieke strekkingen in het land dringt zich op. In die context en om redenen van coherentie ligt hierin een  bijkomende reden om symmetrische coalitievormingen in de federale en de gewestregeringen te overwegen. De noodzak om snel in te grijpen en weerstand te bieden aan allerlei drukkingsgroepen vereist eveneens dat de uitvoerende macht(en) in het land zouden beschikken over bevoegdheidsdelegaties  -  bijzondere machten  -  hen toegekend door hun respectieve parlementen.
 
20/ Diepgaand ingrijpen in de werking van de welvaartsstaat en het dynamiseren van de maatschappelijke creativiteit vergen zeer grote inspanningen en zijn een beproeving voor de politieke leiders, in een maatschappij die uitmunt door scepsis, wantrouwen, desinformatie en politieke ongeletterdheid. In een democratie dient het tot niets gelijk te hebben met weinigen. Maatschappelijke leiders, hoe lucide en verantwoordelijk ook, moeten gelijk krijgen van een democratische meerderheid. Realiseren wat noodzakelijk is voor het algemeen welzijn lijkt niet zelden onhaalbaar. De onhaalbaarheid wordt bovendien vaak ingeroepen als voorwendsel voor uitstel, lankmoedigheid, passiviteit, verantwoordelijkheidsvlucht. De huidige, weliswaar wat schuchtere, conjunctuurverbetering  kan aanzetten om resoluut het zo nodige hervormingsbeleid uit te werken en gefaseerd te verwezenlijken.