Literatuur - Teksten - Geloven en hopen, denken en weten
 
1. De onttovering.
 
Wetenschappelijke ontdekkingen en inzichten hebben onze perceptie van mens en wereld onttoverd. Dit constateerde reeds Max Weber aan het begin van de 20ste eeuw. Sedertdien dringt de wetenschap, met haar verbluffende onderzoeksmethoden, binnen in de diepste raadselen van de natuur. Ze onthult haar geheimen en heft ze op door ze te verklaren en geeft aan de mens een duizelingwekkend meesterschap over de natuur en over hemzelf. Overigens 'for better and for worse'.
Cosmologen zien het heelal als een onderdeel van een veel groter geheel. Zij gewagen van een Veelal, waarvan ons universum een 'zeepbelletje' zou zijn (zie de M-theory). De Big Bang is niet een creatief begin, maar wellicht een schot uit een repetitiegeweer of het gevolg van een quantumfluctuatie en in elk geval een singulariteit, waar alle natuurkrachten nog n waren (GUT of grand unified theory). Einstein toonde aan dat tijd en ruimte dimensies zijn van de werkelijkheid en niet het omgekeerde. De quantumfysica verheft de onzekerheid (onbepaalbaarheid) tot natuurwet (Heisenberg), ontdekt de dualiteit van de microcosmos ( het licht is golf en foton) en de gelijktijdigheid van contradictorische situaties (superpositie; de kat van Schrdinger die tegelijkertijd dood en levend is), vervangt de Platonicijnse of/of-logica door een en/en-logica ('contraria complementa sunt', stelde N. Bohr) en ziet in de quantumverstrengeling van elementaire deeltjes de mogelijkheid om buiten de tijd te treden of tenminste aan teleportatie te doen. De werkelijkheid blijkt de verzameling te zijn van de meest bizarre, probabilistische mogelijkheden en onmogelijkheden. De moderne wetenschapper wandelt als Alice in Wonderland in een wereld die beheerst wordt door toeval en noodzaak. Het ontstaan van menselijk leven op aarde, het ontstaan van onze planeet met haar atmosfeer en zwaartekracht, het ontstaan van het heelal, gekenmerkt door een uitermate uitzonderlijke 'fine tuning' van natuurwetten, zijn extreem onwaarschijnlijke gebeurtenissen. Hieruit mag nochtans geen bewijs worden gevonden voor de creatieve actie van een goddelijk plan. De combinatie van infinitesimaal kleine kans - zoals het ontstaan van intelligent leven - met een uiterst lange duur (ons heelal bestaat 15 miljard jaar) en de aanwezigheid van ontelbare galaxiën en sterren, maakt het bijna kansloze 'op de duur' onvermijdelijk. Uit extreem toeval groeit bijgevolg noodzaak. Ook de moderne biologie verklaart het ontstaan van menselijk leven uit de toevallige mutatie van cellen, die zelf voortsproten uit scheikundige reacties. De processen van de menselijke geest worden geacht sterk - zo niet uitsluitend - afhankelijk te zijn van fysische en energetische impulsen. De nabootsing van het menselijke redeneervermogen onder de vorm van artificilële intelligentie doet schokkende vragen rijzen i.v.m. de natuur van het menselijke bewustzijn. De hedendaagse biogenetica verwekt een breuk in de menselijke geschiedenis vermits de homo sapiens voortaan in staat is zijn eigen lichamelijkheid te herscheppen en zelfs voort te zetten, zonder sexualiteit (via kloning). Zo wordt het ook mogelijk allerlei diersoorten transgenetisch te wijzigen door toevoeging van menselijke genen en aldus om te toveren tot gewillige orgaandonoren of huisslaven. De strijd tegen de fysiologische dood lijkt niet meer hopeloos, dank zij de regeneratieve kracht van stamcellen. De recente uitvindingen en ontdekkingen hebben een omwentelende impact op onze opvattingen, levensbeschouwingen, doctrines en ideologieën, paradigma's en waardenschalen. De verspreiding van TV, de computer, internet en GSM hebben wellicht meer invloed gehad op het 'denken en leven ' van de mensheid dan alle grote wereldbeschouwingen en godsdiensten samen. De nieuwe informatie- en communicatie-technologieën breken de grenzen af tussen staten en individuen. Het wereldbeeld, dat steunde op verticalisme sedert de mensaap zich oprichtte en aapmens werd 6 miljoen jaren geleden, helt en kantelt en wordt horizontaal. Niet de hemel bepaalt wat op aarde gebeurt. De mens eist zijn autonomie op en het zelfbeschikkingsrecht wordt individuele grondwet. Macht en gezagsstructuren vinden hun legitimiteit niet langer in het bovenaardse. Dit is trouwens de reden waarom de Kerk in het verleden aanvankelijk problemen had met de democratie, die het gezag bij het volk en de kiezers legt, zoals diezelfde Kerk heeft gewacht tot het pontificaat van Johannes-Paulus II om te erkennen dat de darwinistische evolutietheorie niet langer fout en dus ketters was. Meteen storen zich ook veel gelovigen aan de onfeilbaarheid van de paus, ook al heeft die slechts een zeer beperkte draagwijdte. De hedendaagse exegese van haar kant is een bijkomende beproeving voor de traditionele gelovige, als blijkt dat de historiciteit van de evangeliën sterk dient gerelativeerd, dat over de persoon van Jezus heel weinig geweten is, dat de heilige schrift in latere eeuwen enigszins willekeurig werd samengesteld met weglating van andere geschriften, dat Paulus het politieke en anti-Romeinse messianisme van de oorspronkelijke Jezus-beweging een bovenaardse draagwijdte heeft gegeven door de bevrijding in het hiernamaals (van het Romeinse juk) te verplaatsten naar de zaligmaking in het hiernamaals. Op dit alles enten zich de socio-psychologische en socio-biologische interpretaties van het verschijnsel 'godsdienst', als een noodzakelijke maar voorbijgaande fase in de evolutie van de mensheid. De conclusie van dit alles is een constatering: naarmate de wetenschappelijke kennis toeneemt, vermindert het traditionele geloof. Deze trend wordt sterk in de hand gewerkt door de mediatisering van de samenleving en de ongenuanceerde vulgarisering van complexe problemen. De spektakelmaatschapij concentreert zich bij voorkeur op wat mank loopt in de Kerk en met godsdienstbeleving, op de drastische vermindering van de kerkgang en de afgang van de priesterroepingen. Godsdienst wordt vaak vereenzelvigd met gevaarlijke onverdraagzaamheid en fundamentalisme. 'Wij hebben genoeg godsdienst om mekaar te haten en te weinig godsdienst om mekaar te respecteren', zegt de scepticus. Het goede nieuws dat godsdienst ook mensdienst is en bewezen heeft ook verregaande toewijding en inzet voor anderen te motiveren, komt niet of zelden aan bod bij gebrek aan nieuwswaarde.
 
2. Een verbrijzeld godsbeeld
 
Het omgewentelde mens- en wereldbeeld leidt tot een sterke aantasting of wijziging, ook bij christenen, van het traditionele godsbeeld. Veel wetenschappers en filosofen zijn de aanhangers geworden van een verdraagzaam agnosticisme, waarbij zij belijden dat zij inzake het bestaan van God 'weten dat zij niet weten', een methodologische twijfel die overigens in elke wetenschappelijke reflectie bijzonder vruchtbaar is gebleken. Het militante atheïsme (het Nietzcheaanse 'God is dood') met zijn anticlericale politieke invulling is grotelijks afgelegd. Voor veel filosofen en wetenschapslui is de godsvraag thans achterhaald en naast de kwestie, want tot op zeker hoogte een kwestie van semantiek geworden. Het Zijn is het Zijn. Dit is 'Het Alles', namelijk de verzameling van al wat was, is en zal zijn, van alle feitelijkheden, mogelijkheden, virtualiteiten en hun tegengestelden, van alle echte en mogelijke werelden. Niets kan niet zijn. Zeggen dat er niets is, is een contradictio in terminis. De oude filosofische vraag: 'waarom is er veeleer iets dan niets?', blijkt nonsensikaal. Het allesomvattende Zijn is absoluut, transcendent en derhalve gelijk aan God. Gods Zijn is een destische tautologie, die erg gelijkt op de braambosdefinitie van Jahweh in de Bijbel: 'Hij die is en zal zijn'. In werkelijkheid echter hebben de Hebreeën dit voor die tijd wonderbaarlijke en abstracte godsbegrip geantropomorfiseerd, genationaliseerd en gepolitiseerd, zoals blijkt uit het oude testament.
Het zijn heeft geen begin en geen einde, en God vanzelfsprekend evenmin. Ze hebben ook geen oorzaak. God is, zoals alles is. Een evidentie dus, maar veeleer een kwestie van woordenschat. God wordt gereduceerd tot een semantische discussie, waarin hedendaagse zachte atheïsten en theïsten zich makkelijk kunnen vinden. Het echte existentiële raadsel verwijst niet naar het bestaan van God, wel naar dat van de mens, dat helemaal geen evidentie is. Een onderscheid dient trouwens gemaakt tussen Zijn en bestaan. Of de God van het Zijn ook 'bestaat' is een andere zaak en een vraag die als vraagstelling, laat staan als antwoord, ontsnapt aan het wetenschappelijke en het filosofische denken.
De hedendaagse Godsopvatting, voor zover die niet helemaal is ondergesneeuwd
als een totaal overbodige werkhypothese, staat haaks op het traditionele, eeuwenoude godsconcept. De Kerk heeft immers God steeds voorgesteld als 'de oppermachtige schepper die hoog verheven boven de wereld troont – want Hij is transcendent - en bijwijlen aan de aardse touwtjes trekt'. Bovendien herhaalt de Kerk dat die God onzichtbaar is en toch nabij. Voor de hedendaagse christen, als hij al niet ontredderd wordt door een aantal actuele wetenschappelijke inzichten, ent zich op deze godsopvatting de grote paradox van lijden, kwaal en kwaad. Jezus heeft immers het beeld aangereikt van een God, die oneindig liefdevol en goed is. Hoe is die God dan te verzoenen met het kwaad, het lijden en de verschrikkingen in de wereld? Deze vraag, in tegenstelling tot vele andere recente problemen die thans leven in en buiten de christelijke gemeenschap, is zeer oud. In het Oude Testament is het boek Job hiervan de meest aangrijpende illustratie. Het christendom, zoals veel andere godsdiensten, heeft met deze vraag geworsteld en gepoogd erop te antwoorden. Sommigen godsdiensten lossen ze op door een manichestische doctrine aan te kleven, waarbij aan het kwaad het gelaat wordt gegeven van Satan of de duivel. De christelijke duivelopvatting is niet helemaal vrij te pleiten van enig impliciet manichesme. Een meer coherente beantwoording ligt in de stelling dat het lijden van de christen geen kwaad maar een goed is, omdat hij daardoor zijn hemel verdient of omdat hij onderworpen wordt aan een heilzame boetedoening tot vergeving van zijn zonden. Deze uitleg is vandaag wel erg schokkend voor mensen die geconfronteerd worden met zware beproevingen, fysisch of psychisch lijden, het verlies van geliefden of in opstand komen tegen het kwaad in de wereld. Het is natuurlijk juist dat de mens ook zichzelf kwaad aandoet door bepaalde van zijn gedragingen. De menselijke vrijheid is ongetwijfeld een gedeeltelijke verklaring voor veel kwaad in de wereld. Maar dat legt nog niet uit waarom de vaak talrijke slachtoffers van de soms criminele vrijheid van enkelen ook moeten lijden (cfr de gefolterden in de concentratiekampen of de slachtoffers van terroristische aanslagen). De waarheid is dat de kerkleiders vandaag het antwoord schuldig blijven op de vragen die wortelen in de contradictie tussen een almachtige en een oneindig goede God. In het verleden werden de vragenstellers gesust met het antwoord dat Gods wegen ondoorgrondelijk zijn en dat het hier om een groot mysterie gaat, dat in nederigheid dient aanvaard. Maar vandaag moet worden geconstateerd dat dergelijk antwoord in een samenleving van zeer zelfbewuste en kritische burgers en leden van de kerkgemeenschap niet langer voldoening schenkt.
 
3. De crisis van de Kerk.
 
De crisis van de Kerk is een in talrijke kringen vaak besproken thema. Hierbij moet van meet af aan worden aangestipt dat crisis ook de betekenis kan hebben van keerpunt of moment van beoordeling en niet noodzakelijkerwijze hoeft te verwijzen naar ondergang en ineenstorting. De crisis van en in de Kerk is ten minste drievoudig. Er is een crisis van de instelling, een crisis van de waardenschalen en een crisis van het geloof.
* De crisis van de instelling heeft te maken met de aantasting van de verticale gezagsstructuren in de Kerk. Het gaat hier evenwel om een algemeen verschijnsel dat tot op zekere hoogte alle instellingen treft, de staten, de politieke instellingen, de politieke partijen, de universiteit, de onderneming, enzovoorts. Deze crisis spruit voort uit de toenemende democratisering, het verhoogde ontwikkelingspeil van de burgers en vooral recentelijk de verspreiding van nieuwe informatie- en communicatiemiddelen, die de contacten en de uitwisseling van gedachten en ervaringen aanzienlijk hebben vermenigvuldigd. Veel mensen kunnen niet begrijpen dat een kerkelijk instituut, dat waakt over een geopenbaarde waarheid en inhoud geeft aan een bepaalde ethiek, haar beleid niet kan afstemmen op democratische consensus of het uitbrengen van een meerderheidsstemming. Toch is het evident dat de terughoudendheid waarmede in de Kerk inspraak wordt georganiseerd en het celibaat van de priester en de rol van de vrouw worden benaderd, tot een toenemende malaise aanleiding geeft.
* De tweede crisis betreft de grote verschuiving in de waardenschalen, waarbij het zelfbeschikkingsrecht van het individu gaat primeren. En christelijke kerk, die haar leer vooral steunt op het door haar stichter gepredikte beginsel van de naastenliefde, krijgt ongetwijfeld af te rekenen met tegenwind in tijden van heftig individualisme en persoonlijke vrijheidsbeleving. Andere waardenverschuivingen hebben te maken met bepaalde ontdekkingen in de geneeskunde en de biogenetica, die problemen doen rijzen in verband met abortus, euthanasie en genetische manipulatie. De uitvinding van de 'pil' en andere methoden van geboorteregeling hebben zeer sterk de seksuele gedragingen beïnvloed, vermits het mogelijk werd de procreatie los te koppelen van de seksuele beleving. En meteen kwam de seksuele praktijk van zeer veel mensen haaks te staan op de traditionele doctrine van de Kerk in dit verband.
* De derde crisis is die van de geloofsinhoud en vreemd genoeg is het juist deze crisis die de geringste aandacht krijgt, zowel bij de kerkleiders als in de media. Zoals hierboven uiteengezet is het de omwentelende invloed van de moderne wetenschap op het mens- en wereldbeeld en daardoor ook op het godsbeeld enerzijds en anderzijds het probleem van het lijden en het kwaad in de wereld, ook uitvergroot door de audio-visuele media, die een diepe crisis van het traditionele geloof uitlokken en verwekken.
 
4. Tekens van hoop
 
Bovenstaande analyse kan vrij onverbiddelijk lijken. De om zich heen grijpende geloofscrisis, die onloochenbaar is, kan evenwel ook ten goede worden gekeerd. Want er zijn tekens van hoop.

* Er is tot op zekere hoogte hertovering van het wereldbeeld en een groeiend bewustzijn van het zijnswonder. Die verwondering wordt echter niet in eerste instantie aangereikt door de godsdiensten, maar wel door de wetenschap zelf. Met name de quantumfysica openbaart een wereld die zo surrealistisch is en zo strijdig met de meest elementaire logica, dat hieruit de conclusie volgt dat alles mogelijk is, ook het meest wonderbaarlijke. Aangetoond is dat de werkelijkheid probabilistisch en virtueel is. Het is de menselijke waarneming en dus het menselijk bewustzijn dat de probabiliteit omtovert tot zekerheid ('the collapse of the wave function') en het 'zijn' herschept in 'bestaan'.
En de moderne wetenschap toont ook steeds meer aan dat er grenzen zijn aan het menselijk kennen, die waarschijnlijk niet verlegbaar zijn. Andermaal is het de quantumfysica die het indeterminisme en dus de onvoorspelbaarheid van bepaalde natuurlijke gebeurtenissen ontdekt. Tevens is de verstrengeling tussen subject en object zo intens dat de werkelijkheid 'op zich' niet echt kenbaar blijkt. Dit zei reeds de oude Immanuel Kant met zijn uitspraak 'das ding an sich ist ein unbekanntes'. Ook in de wiskunde worden grenzen onderkend aan het logisch menselijke denken, die niet overschrijdbaar zijn. En gelijkaardige conclusies worden getrokken in de computerkunde wat betreft niet overschrijdbare limieten die aan het vermogen van de computer dienen gesteld, ook al is er nog spectaculaire vooruitgang op dit vlak mogelijk (o.m. dank zij de doorbraak van de nanotechnologie en sommige toepassingen van de quantumfysica, zoals de qubits). Al deze bevindingen moeten ook de wetenschappers aanzetten tot enige nederigheid. 'Peu de science loigne de Dieu; beaucoup de science nous rapproche de Dieu', stelde Louis Pasteur. Zou het kunnen dat in de werkelijkheid een essentiële dimensie voorkomt - Nobelprijswinnaar Christian De Duve spreekt van 'l'ultime ralit' - die in wezen niet kenbaar en zelfs niet denkbaar zou zijn? Vergelijkbaar met de donkere materie en/of energie die in grote mate het gedrag van het heelal blijkt te bepalen maar door de astronomen maar niet wordt ontdekt.

* De hedendaagse samenleving besteedt veel belang aan het ethisch aspect van individuele en collectieve gedragingen, wat ondermeer tot uiting komt in het belang dat wordt gehecht aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Hierbij rijst een onontkoombare vraag die betrekking heeft op de fundering van de universaliteit van ethische regels. De Situationsethik, die morele gedragsregels relativeert, leidt tot absurde conclusies. Bijvoorbeeld de aanvaarding van een genocide, als blijkt dat hij gepleegd wordt door een volk of volksstam, die er heilig van overtuigd is dat het zijn plicht, en dus zijn goed recht is de andere volksstam uit te roeien.
In de moderne maatschappij dringt ook het categorisch imperatief door van Immanuel Kant: 'doe niet aan de anderen aan wat je niet wenst dat men jezelf aan zou doen', een norm die evenwel te minimalistisch en ook te negatief uitvalt, in de vorm van een verbodsbepaling. De hedendaagse positieve moraal verkiest interdictie te vervangen door aanbevelingen, aanmoedigingen en oproepen om het goede te doen.
Materialistische auteurs (Richard Dawkins met the selfish gene) schrijven het ontstaan van de ethiek toe aan een proces van natuurlijke selectie, dat te maken heeft met de ontwikkeling van gedragspatronen die noodzakelijk zijn voor de overleving van individu, familie, stam en volk. Maar dit verklaart nog niet de universele dimensie van een aantal gedragsregels, gebaseerd op het noodzakelijke en identieke onderscheid tussen goed en kwaad. Zou hier dan toch een goddelijke inspiratie aan het werk zijn? Als duidelijk wordt dat het kompas van het menselijke geweten het niet helemaal doet en er nood is aan een wegwijzer, die God weet waar vandaan komt!

* Het blijkt overal in onze welvarende maatschappijen dat veel mensen niet leven van brood alleen, maar dat zij ook nood hebben aan levenskwaliteit, aan waarden en normen, aan existentiële zingeving, die zij niet vinden noch in materieel comfort noch in het intellectuele avontuur van de wetenschapsbeoefening. Deze drang naar meta-fysiek verklaart talrijke nieuwe uitingen van religiositeit en godsdienstigheid, laat staan van bezinning en mystiek. De kerken lopen leeg, maar de kapellen van allerlei New Age en andere religieuze bewegingen lopen vol. Daarbij worden de begane paden van de bestaande kerkelijke instituten vermeden. Het gaat om zoekende mensen die uit zijn op 'believing without belonging'. Zeer opmerkelijk is ook het succes van het boeddhisme, wat een religie is zonder godsdienst of althans zonder godsgeloof. Meteen wordt het probleem omzeild van de contradictie tussen het bestaan van lijden en kwaad enerzijds en de werkzaamheid van een almachtige en goede God anderzijds.

* Andere tekens van hoop leven op in de initiatieven van zoveel mensen, jong en oud, die zich inzetten in caritatieve en sociale projecten en die door hun toewijding, ook al zijn ze niet formeel gelovig of kerkgaand, de christelijke beginselen in beleefde praxis omzetten.

* Tenslotte moet worden onderstreept dat de 'dood van God' een hoofdzakelijk Europees verschijnsel is. In Afrika, Zuid-Amerika en zelfs Noord-Amerika zijn het geloof en de Kerk springlevend en wervend. Waarom God juist in Europa sterft is een apart onderwerp dat ik heb aangeraakt in mijn boek 'Leven in tijden van Godsverduistering' (Lannoo, 2001).
 
5. Enkel Jezus kan Kerk en geloof redden
 
Maar uiteindelijk kunnen Kerk en geloof enkel worden gered door Jezus Christus, de zingeving van het Nieuwe Testament, het 'ontschilferen' van de blijde boodschap en een hertaalde duiding ervan die doorstoot tot in haar kern. Geloven in Jezus betekent vertrouwen in de boodschap en hieruit de hoop putten op existentiële zingeving. Geloof is vandaag een mengvorm van geloven en hopen, zeg maar 'geloofshoop'. De kern is verwoord in de zaligspreking. En die houdt in dat de menswording niet af is. De voortgezette menswording is niet enkel een biologisch proces. De moderne mens is trouwens in staat dit biologisch proces zeer sterk te sturen. Voor een christen betekent de voltooiing van de menswording dat hij - in en door het licht van de zaligspreking - zalig en dus heilig kan worden, dit wil zeggen zichzelf kan helen van de (zwaarte)krachten van zijn 'condition humaine', ook al hebben die hem als 'natuurwezen' - hij is immers een ex-dier - door de evolutie heen geholpen om mens en homo sapiens te worden: overlevingsdrift, egoïsme, veroveringsdrang, struggle for life. Jezus heeft juist aangetoond dat deze 'kwalificaties' voor de mens dodelijk zijn omdat ze zijn mens-zijn door meer menswording verijdelen. Vandaag blijkt hoezeer individueel en collectief egoïsme fataal kunnen zijn, nu de mens beschikt over ABC-wapens met een apocalyptische vernietigingskracht.
De kern van Jezus'leer kan als volgt worden samengevat.
 
1/De onbaatzuchtige naastenliefde (agap) 'verlost' de mens van zijn oude-menszijn. Jezus vervult de rol van een 'mutant' in de geschiedenis van ons mens-zijn (de nieuwe Adam).
2/ Het recht van de zwakken is de plicht van de sterken, een regel waarop de sociale leer van de Kerk is gebouwd en die de inspiratie en motivering fundeert van het christelijke engagement in de samenleving.
3/ De laatste woorden van Jezus op het kruis: 'Eli, Eli, lama sabachtani', 'Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?' zijn veeleer een bevestiging dan een vraag. Jezus neemt afstand van de machtige, interveniërende, demiurgische God van het Oude Testament. De God, die Jezus belichaamt, is 'medelevend' aanwezig in Zijn liefhebbende en medelijdende moeder en leerlingen aan de voet van het kruis en in alle mensen die pogen als goede mensen te leven.
4/ De verrijzenis, als overwinning op kwaad en kwaal, inclusief de dood, betekent dat het leven en de dood van de rechtvaardige opgenomen worden in een andere werkelijkheid en in een andere wijze van zijn, die zich buiten tijd en ruimte situeren. Verrijzen betekent volwaardig mens geworden zijn en opgaan in het goddelijke zijn.
 
De heilsgeschiedenis is een proces waarbij de mens meer mens wordt en uiteindelijk en hopelijk wordt vergoddelijkt. Humanisatie en divinisatie van de mens zijn de mijlpalen van een soort transcendent evolutionisme. Dit proces wordt mogelijk door de belichaming, in mensen van goede wil, van de goddelijke liefde, de rechtvaardigheid, de goedheid, de waarheid en de schoonheid, of althans het streven ernaar. Dit zijn niet-natuurlijke gaven die niet observeerbaar zijn in de natuur (noem ze bovennatuurlijk), ook al pogen materialistische biologen het altruïsme te verklaren als een ombuiging van het natuurlijke egoïsme. Deze gaven, die in een wat ouderwets woordgebruik deugden worden genoemd, zijn 'boven-natuurlijk' (de natuur zelf is van een gruwelijke wreedaardigheid) en in die zin goddelijk. Ze zijn tekens van transcendentie want zij overstijgen tijd en ruimte. DE liefde (agap) is echter een abstractie en moet door mensen worden belichaamd. Jezus Christus was hiervan het extreme voorbeeld tot in de meest extreme consequenties. Daardoor is Hij ook goddelijk en noemen we Hem Gods zoon. Liefde, goedheid, rechtvaardigheid, schoonheid (kunst heeft iets goddelijks en komt niet voor bij het dier), waarheidsbetrachting zijn waarden die niet vallen onder wetenschappelijke wetten en niet kunnen worden gevat in wiskundige formules of algoritmen. Zij behoren een andere werkelijkheid toe en vertonen aldus enig 'verrijzenisgehalte'. De liefde is immers niet tijd- en ruimtegebonden. We kunnen iemand beminnen die op grote afstand van ons verwijderd of die reeds jaren overleden is. Wie lief heeft doorbreekt de contingentie. En de geliefde dode die rechtvaardig is geweest, blijft dit ook steeds. Zijn rechtvaardigheid wordt door de tijd en de dood niet afgebroken. De liefde, de rechtvaardigheid, het erbarmen, beleefd door mensen van vlees en bloed die sterven, zijn niet biodegradeerbaar.
De God van Jezus is de God van de liefde en daardoor ook zeer kwetsbaar. Deze God strijdt met alle mensen van goede wil tegen kwaad en kwaal. De God van Jezus en dus van de christenen schuilt niet in de aardbeving, in de overstroming, in de kanker of aids, in de ziekte-epidemie, in het concentratiekamp, in de oorlog, in de massavernietigingswapens... Hij is daar TEGEN en strijdt met alle mensen van goede wil tegen het kwaad en de kwalen. Hij ondersteunt de geneesheren, onderzoekers, ontwikkelingshelpers, vrijwilligers, religieuzen en leken, gemotiveerde ouders en genereuze kinderen en alle mensen van goede wil. Die God laat zich niet vangen in de paradox van de God die oneindig machtig en tevens oneindig liefdevol is. Hij kiest voor de liefde. De God van de liefde is ook de echte schepper, die alles nieuw maakt. Die God is niet onzichtbaar, tronend in transcendente wolken. Die God wordt ook immanent. Hij is dagelijks zichtbaar in de goedheid van goede mensen. Dat God zich uit de wereld terug trekt (theologen noemen dit de 'kenosis') of dat God uit ontevredenheid Zijn gelaat afkeert van de wereld (zoals de Paus onlangs stelde) zijn beweringen die stoelen op een vertekend godsbegrip, waarbij de implicaties van Gods menswording in Jezus onvoldoende zijn ingeschat. De God van Jezus is immers een God van en voor mensen. Of God ook bestaat voor de onbewoonde sterren, galaxien, clusters of zwarte gaten in ons heelal is totaal irrelevant.
De moderne wetenschap legt uit dat er in het multiversum enkel scheppingen zijn in het meervoud, dit zijn veranderingen en evoluties, maar geen initiële creatie, geen begin en geen einde. Het zijn is het zijn en niets kan niet zijn. Het goddelijke creationisme, sterk causalistisch ingekleurd, is door de meeste wetenschappers afgezworen. Dit wil niet zeggen dat zij niet vatbaar zijn voor het grote zijnswonder. De schepping van God door de liefde is 'onwetenschappelijk' en aldus niet vatbaar noch begrijpelijk, enkel aanbiddelijk en 'geloofbaar'. Eigenlijk ongelooflijk gelooflijk. De scheppingen van God schuilen veeleer in de finaliteit van de mens en zijn wereld (het punt omega van Ch. Teilhard de Chardin), een finaliteit die voltrokken wordt in de God door Jezus verkondigd en aan de mensheid aangeboden. Die finaliteit wordt uiteraard geïllustreerd door en geduid in de verrijzenis (die een existentiële betekenis is, veeleer dan een anekdotische gebeurtenis) en de overwinning op wat voor de mens het suprême kwaad is, namelijk de dood. Gods finaliteit valt trouwens samen met causaliteit in een tijdloze werkelijkheid. Maar voor de levende mens is het 'worden' belangrijker dan het zijn, voor zover het worden gericht is en daardoor een zin krijgt. Die zin is het opgaan in de God van de liefde en de liefde van God en daardoor tijd en ruimte en dood te overstijgen. De christen is aldus geroepen om in God, en theos, te wonen. Zo wordt hij enthousiast, draagt hij de blijde boodschap uit omdat hij gelooft in de verbeterbaarheid van mensen en dingen.
Jezus sluit de heilscyclus af en voltooit hem: de menswording van God verkondigt de godwording van de mens.
 
6. Geloofshoop
 
Het verwetenschappelijkte wereldbeeld van vandaag is fascinerend en verblindend. Het sluit evenwel in grote mate de blinden voor het licht, dat eeuwenlang voor de vorige generaties in de knusse woonkamers van hun traditionele geloof werd uitgestraald. Toch heerst het besef dat de waarheid, door de wetenschapschap aangereikt, zeer relatief is. De wetenschap blijkt immers opeenvolgende waarheden aan te bieden bij de verklaring van de werkelijkheid en haar vooruitgang is maar mogelijk in de mate dat haar verklaringen falsifieerbaar blijken door nieuwe waarnemingen en nieuwe theorieën. Dat leerde althans Karl Popper. Maar is er geen waarheid die tijd en ruimte overstijgt, die het mogelijk maakt te begrijpen wat we zijn en waarom we zijn? En te vatten wat de zin is van het stellen van vragen naar de zin van leven en dood? 'Uit hoeveel letters bestaat de zin van het leven?', vraagt de levensalfabeet zich af. En hoe komt het dat de zin van het leven er grotelijks in bestaat een zin te zoeken voor dat leven? De ongelovige kan argumenteren dat vragen stellen in verband met een transcendente waarheid, die haar fundering niet vindt in onze eigen menselijke zinstichting, volkomen zinloos is, onze autonomie aantast of neerkomt op een vorm van vrijetijdsbesteding. Voor de niet-gelovige is het leven van zelfbewuste mensen immers in wezen absurd (etymologisch: het valt uit de toon, het rijmt niet, het is ongerijmd), tenzij we erin slagen de absurditeit op te heffen door er moeizaam zelf een (relatieve) zin aan te geven. Want de waarheid valt niet uit de hemel en al wat we beweren te kennen over hierboven komt van hieronder. Het geloof van de gelovige daarentegen wortelt in de intuïtieve verwerping van de zinloosheid van het menszijn. Als toch moet gekozen worden tussen de absurditeit van de menselijke existentie enerzijds en het raadsel van ons bestaan anderzijds, is het verkieslijk te kiezen voor het zijnsraadsel, en er verwonderd ofschoon vaak twijfelend mee om te gaan.
Voor nadenkende mensen is het twijfelen aan de eigen twijfels een elementaire oefening in eerlijkheid, waardoor de blinden die zijn neergelaten in de kamer van ons rationalisme beetje bij beetje kunnen worden opgehaald. In de traditionele geloofsopvatting wordt op een vrij defensieve wijze geponeerd dat wetenschap en geloof met mekaar niets gemeen hebben, omdat in de wetenschap enkel hoe-vragen worden behandeld, terwijl het geloof zich inlaat met de waarom-vragen. Maar dit onderscheid is zeer artificieel. Ook in de wetenschap komen waarom-vragen aan bod en een gelovige ontsnapt niet aan kwellende vragen, als hij het credo van Nicea leest en confronteert met het wetenschappelijke mens- en wereldbeeld van vandaag.
Geloven vandaag is geloven in de onredelijkheid van de menselijke wens om de ultieme zinstichtende verklaring van zijn menszijn uitsluitend in zijn eigen menszijn te ontdekken. Geloven is hoopvol ontvangkelijk zijn voor een dimensie van het bestaan, die ontsnapt aan verwetenschappelijking en daardoor transcendent en mensoverstijgend is, die niet van ons is en ons derhalve gegeven blijkt te zijn. Het gaat om een waardendimensie, niet vatbaar voor rationalisatie, wel voor aanvaarding, bewondering, laat staan aanbidding.
Wat doet de wind als hij niet de waait? Wat doet het vuur als het niet laait? Dit zijn ongerijmde vragen. Wat doet het leven van een mens als hij niet meer leeft? En mist een mens zichzelf als hij dood zal zijn? Deze vragen zijn even inconsistent. Maar het antwoord is het niet, als men aanvaardt dat het te vinden is in de 'niet-redelijkheid' van het geloof, een act van meta-rationaliteit.
Bij het overlijden van een geliefd persoon komen wij tot de redelijke constatering dat de dood te absurd is om waar te zijn. Daarin putten de gelovigen de kracht om te geloven in en te hopen op een andere werkelijkheid, die wij Gods vrede noemen. 'De dood is een lamp die uitgaat omdat de dageraad aanbreekt', schreef een dichter met mystiek vingerspitsgevoel. Sterven is het ultieme worden. Dood zijn is geworden zijn. Het worden is dan gedaan. Wat blijft is zuiver zijn.
De rechtvaardigheid van de rechtvaardige blijft. De goede daad, ooit verricht, is geweest - wat een zijnsvorm is - ,verandert een stukje van de wereld voor altijd en openbaart daardoor een stukje van de eeuwigheid. Wat we de eeuwigheid noemen is geen oneindige duur maar de 'ontijd', waardoor de stolp van tijd en ruimte wordt doorbroken. Voor de gelovige is de eeuwigheid het 'geworden zijn'. De goede mens schrijft zijn goede daad in het boek van tijd en ruimte, evenwel in letters van tijdloosheid. Het kwaad, door mensen begaan, heeft echter ook een draagwijdte van onomkeerbaarheid, van 'is-geweest-zijn'. Dit beseffen is een 'helse' verschrikking voor de dader, die slechts door Gods barmhartigheid kan worden gekeerd.
 
Geloven is geloven in het bedrieglijke van het zichtbare en het ondoorgrondelijke van het onzichtbare. Geloven is zich verbonden voelen met een onmetelijke meerwaarde, die niet in ons noch van ons maar voor ons is en die ons liefdevol oproept tot liefdevol leven. Geloven in God is geloven in het Andere, in de Andere en in de anderen, waar ook wij toe behoren. 'Les mains de Dieu ont besoin des mains des hommes' schreef Georges Bernanos. En Michel Angelo heeft deze gedachte zo schitterend uitgebeeld in zijn Sixtijnse paneel.
Geloven is geloven en hopen dat aan de keerzijde van wat we weten en niet weten een land ligt van onverklaarde klaarte.