Literatuur - Teksten - Het Fin de Siècle en de Nieuwe Tijd
 
1. DE PARADOXEN VAN ANGST EN ONVREDE

Voor de bewoners van het avondland was de XXste eeuw zonder enige twijfel de meest smartelijke periode uit hun millennia oude geschiedenis. Twee aller bloedigste wereldoorlogen, een verscheurende en kosten verslindende koude oorlog, economische crisissen, politieke en sociale troebelen allerhande vernietigden levens, loopbanen, dromen, toekomst. Toch vertoonde de tweede helft van de scheidende eeuw heel wat beterschap en de eeuwwende ziet er heel wat roziger uit dan de aanvang van het centennium. Voor het eerst in mensengeheugenis heerst sedert een halve eeuw vrede in West-Europa, wat sinds tweeduizend jaar niet meer het geval is geweest. De koude oorlog is beëindigd, nagenoeg zonder bloedige slag of stoot. De mensheid heeft gedurende de tweede helft van deze eeuw geleefd met een nucleaire bijna-dood ervaring maar is er ter elfder ure aan ontsnapt. De thermonucleaire paddestoel van het laatste oordeel is niet opgerezen aan de einder en het einde van het menselijk avontuur vond niet plaats. Alle kolonies werden met vallen en opstaan onafhankelijk. Het communisme is als politiek regime, als economisch systeem en als ideologische doctrine ineengestort, onverwacht en plots, als het doormidden breken van een dijk. Duitsland is weer eengemaakt, zodat het laatste spoor van de tweede wereldoorlog uit is gewist en nog enkel littekens overbleven in de harten van wie het mee hebben gemaakt en aan den lijve hebben ondervonden. Europa, het oude avondland heeft veel van zijn kracht herwonnen en smeedt zijn eenheid op vreedzame wijze. Zelfs een gemeenschappelijke Europese munt wordt ingevoerd, wat op zich een mega-historische, positieve gebeurtenis is. In steeds meer landen (o.a. van Zuid-Amerika) tuimelden de autocraten, beten dictators (in de ex-communistische landen) in het zand en drongen democratische regeringsvormen door. De mensenrechten zijn niet meer van de wereldwijde dagorde weg te branden, een internationaal crimineel hof zal worden opgericht en de internationale gemeenschap doet verdienstelijke pogingen, hoe onhandig en laattijdig ook, om her en der vrede te bewaren en vrede op te leggen. Het ontstaan van een internationale rechtsgemeenschap is waarneembaar. Tijdens deze eeuw is, althans in de westerse industriële landen, de reële welvaart van de bevolking verzesvoudigd. Honderd jaar geleden was 90% van de Belgische bevolking arm en slechts 10% relatief welgesteld; vandaag is deze verhouding omgekeerd. Een ware welvaartsrevolutie heeft zich voltrokken, gesteund en gespreid door een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid. Tegelijkertijd is de arbeidsduur, over de loopbaan beschouwd, gehalveerd. De wetenschappelijke vooruitgang op alle gebieden is fabelachtig geweest en heeft o.m. bijgedragen aan een bijna verdubbeling van de levensduur. Het onderwijs is massaal gedemocratiseerd. De kwaliteit van de meeste gebruiksgoederen is weergaloos verbeterd en de nieuwste snufjes van de informatica verspreidden zich razend snel. De wereld is een dorp geworden en het ontstaan van de kennismaatschappij is bezig de aarde te omspannen met een ware noössfeer, een netwerk van communicatie, informatie en intelligentie. En ook in de derde wereld is veel beterschap opgetreden, zeker in de landen van Azië en in Zuid-Amerika.
Veel van deze veranderingen betekenen niet noodzakelijk menselijke vooruitgang op het pad van het individuele geluk, maar zij hebben vaak vooruitgang mogelijk en bereikbaar gemaakt. Al zijn er dan aids, genocide, rassenhaat, terrorisme, lokale oorlogvoering, onderontwikkeling, afgrondelijke ellende, hongersnood, overbevolking, stedelijke verkrotting, onrecht, bureaucratische kilte, vermenning, ijzingwekkende criminaliteit, corruptie, pollutie, mensenhandel, profitariaat, stuitend egoïsme, uitsluiting, werkloosheid, nieuwe armoede en veelvuldige ontmenselijking. Maar onmenselijkheid kan worden gekeerd, omdat onmenselijkheid menselijk blijkt te zijn en geen natuur- kracht.
Het naderen van het einde van de XXste eeuw en het aantreden van het derde millennium verwekken gemengde gevoelens: gevoelens van verwachting, hoop en spanning, ongerustheid en vrees. Er wordt, nog vaak ingehouden en fluisterend, gesproken van an age of anxiety, van een kentering der tijden en van het afsterven van het huidige en dus reeds oude tijdvak. De homo occidentalis, materieel beschouwd, heeft het nog nooit zo goed gehad en zelfs indien hij het slachtoffer is van werkloosheid, heeft hij een inkomen dat in koopkrachttermen beduidend hoger ligt dan wat een doorsnee-werknemer nauwelijks een paar decennia terug verdiende. En toch heerst er alom onvrede. De westerse welvaartsmaatschappij is gekenmerkt door de paradox van de onvrede - in een tijdperk van internationale en maatschappelijke vrede - en van ontevredenheid in een samenleving van relatieve overvloed en uitbundige consumptie.
Behoren deze houdingen tot de enigszins romantische 'fin de siècle'-syndromen en zijn ze herleidbaar tot massa-psychologische complexen, vol Gotterdämmerung-fascinatie, niet voor rede en redelijkheid vatbaar? Of hebben zij een meer wezenlijke grond, die leidt tot een meer fundamentele vraagstelling?

2. DE VRAAG NAAR DE ZWARE TENDENSEN

Het huidige wereldbeeld maakt een eerder chaotische indruk, vol spectaculaire mutaties en structuurbreuken maar ook vol onzichtbare veranderingen van ondoorzichtige wijzigingen. De enige onveranderlijke constante van de hedendaagse geschiedenis
is wel degelijk de verandering zelf. En veranderingen maken de toekomst onoverzichtelijk, onbetrouwbaar en derhalve dreigend en onrustwekkend. Des te meer in een samenleving die vaste ankerpunten en lijnen van verbondenheid, zoals transcendentie en religie, heeft los gegooid.
Zijn er zwaar wegende tendensen in de recente geschiedenis, die toelaten enig aarzelend licht te werpen op de dingen en gebeurtenissen die zich aandienen bij het begin van het derde millennium, wel wetend dat de toekomst niet gelijk is aan tweemaal het heden of viermaal het verleden? Of zijn er zware tendensen, die juist door hun omslag, hun breuk, bij wijze van dialectische tegenstelling, richtinggevend zijn voor de toekomst? Wellicht moeten wij vrede nemen met de meer sceptische conclusie dat de toekomst onvoorspelbaar, want ongedetermineerd is. En dat we nooit alle variabelen of determinanten tegelijkertijd onder ogen kunnen nemen, zodat enkel een quantum-fysische lezing van de horizon mogelijk is, verduisterd door onzekerheidsrelaties en probabilistische vaagheden .
Belangrijk is te pogen de essentiële structuurbreuken en fundamentele mutaties te identificeren, die maken dat het huidige tijdsgewricht meer is dan een historische scharnier, dat een overgang activeert, maar wel degelijk een breekpunt is en dus een breuk van en met de geschiedenis. Een keerpunt kondigt zich aan, dat waarschijnlijk zo grondig en omwentelend zal blijken als de Renaissance in de 15de en 16de eeuw, de Verlichting, de eerste Industriële Revolutie, het liberalisme en de franse revolutie in de tweede helft van de 18de eeuw.

3. EEN NIEUW FIN DE SIÈCLE

Op het West Europese subcontinent gaat de afsluiting van de XXste eeuw gepaard met een aantal ingrijpende structuurbreuken en mutaties.
Bij nader inzicht doen en deden zich vooral volgende ingrijpende veranderingen voor, die aan het einde van de eeuw een omwentelend karakter geven: (1) de implosie van het communisme en de ontbinding van de Sovjet-unie; (2) het wegtrekken uit het collectief bewustzijn van de thermonucleaire dreiging; (3) het Europese eenwordingsproces, met de oprichting van de economische en monetaire unie en de uitbreiding van de Europese Unie tot de landen van Centraal en Oost-Europa ; (4) de derde of post-Industriële Revolutie en (5) het kantelen van het westerse paradigma.
Het gaat om structurele mutaties die in de eerste plaats voor Europa van belang zijn en die zich tijdens de jongste decennia of jaren hebben voorgedaan of afgetekend. Bij het in ogenschouw nemen van de tweede helft van de XXste eeuw, in een wereldwijde benadering, zijn er vanzelfsprekend andere dominerende megatrends aan te stippen, zoals de ontdekking van de waterstofbom en de proliferatie van de atoomwapens, de dekolonisatie, de demografische explosie, de economische opgang van grote delen van Zuid-Amerika en Azië en het ontwikkelingsfalen van zwart Afrika, de migratiestromen, de verspreiding van nieuwe methoden van geboortenbeperking, het ontstaan van de AIDS-ziekte, de ecologische bedreigingen voor de planeet, de wilde verstedelijking, de doorbraak van het islamitisch fundamentalisme, de crisis van de christelijke kerken, de verspreiding in de wereld van democratie en markteconomie, de verschuiving van de individuele en maatschappelijke waardeschalen, enzovoort...
De stelling die in onderstaand betoog wordt uiteengezet, luidt dat de derde of post-Industriële Revolutie de meest diepgaande mutatie verwekt, ook al zijn haar belangrijkste gevolgen niet meteen zichtbaar. Zij geeft bovendien samenhang aan de andere scheuren die zich voordoen in het voorhang van de geschiedenis.

4. DE DERDE (DIR), POST-INDUSTRIËLE REVOLUTIE (PIR) OF DE DOORBRAAK VAN DE NOOSSFEER

4.1. Een structuurbreuk van het economisch systeem

Centraal in dit proces staat de doorbraak van de georganiseerde kennisfactor, steunend op wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling (O&O) en ondersteund door de informatica, de telematica, de kabelnetten, de cybernetica en een galaxie van nieuwe communicatiemiddelen. Het ter beschikking stellen van wereldwijde, onderling verbonden netwerken vermenigvuldigt het menselijke scheppingsvermogen op astronomische wijze. De multimedia en de infoprodukten veroveren het economisch landschap en ook de consumptiemarkten. Al deze nieuwe technologieën worden thans in elkaar gepast en vormen verbluffende interactieve communicatiemedia. Men noemt ze de informatiesnelwegen. Het gaat om een wetenschappelijke en technologische revolutie van een nieuw type, die vooral de vermogens van de menselijke geest, van het geheugen en van de verbeeldingskracht vermeerdert en zowel data, als beeld en klank integreert. Het oproepen van 'virtuele werkelijkheid' en het uitwerken van neurale netwerken zal de huidige omwenteling nog meer buitensporig maken. Kunstmatige neurale netwerken pogen via de computer de werking van de menselijke hersenen tot op zekere hoogte na te bootsen. Het gaat om 'neuro-computers' die niet langer de digitale logica (met nullen en enen) hanteren maar overschakelen op ingewikkelde leerprocessen, die vooral op het gebied van cognitieve en sensoriële taken kunnen worden ingezet (zien, horen, herkennen). Een verdere evolutie leidt naar de quantum-computers die gebruik maken van de probabilistische implicaties van de quantum-mechanica.
Voor het eerst ook wordt de spitstechnologie een instrument van wetenschappelijke creativiteit en niet enkel omgekeerd. In alle wetenschappelijke domeinen heeft de computerrevolutie onvoorstelbaar geachte doorbraken mogelijk gemaakt: onder andere in de ruimtevaart, de sterrenkunde, de bio-genetica, de geneeskunde, de energiewinning (via kernfusie), de ontwikkeling van nieuwe materialen, het management en de burotica, de communicatietechnologie, de speech technology...
Met de PIR levert onze post-industriële samenleving een belangrijke bijdrage aan wat Pierre Teilhard de Chardin de creatie van een mundiale noössfeer heeft genoemd, dit is een wereldwijde gemeenschap van kennis en gedachten.
De PIR heeft ook in grote mate, ofschoon op niet steeds zichtbare wijze, de bovenstaande structuurbreuken beïnvloed. De ondergang van het communisme en de noodzaak een grote Europese eenheidsmarkt te vormen zijn twee totaal verschillende fenomenen, die evenwel mede gedetermineerd werden door de implicaties van de aanhoudende wetenschappelijke revolutie. Dat de PIR niet kan ontluiken in een centraal geleide planeconomie werd haast empirisch bewezen door de feiten in de ex-Sovjet-Unie. Op ideologisch vlak is de marxistische doctrine van collectivisering van de productiefactoren onverenigbaar met het gedijen van creativiteit, onderzoek en ontwikkeling. De PIR verheft bovendien de markt tot vehikel van verspreiding, allocatie en grensoverschrijding. Economische integratie via Europese Unievorming van haar kant is vereist om de schaalvoordelen te creëren die nodig zijn om de ontdekkingen van de PIR industrieel toe te passen en de financiering van de investeringen mogelijk te maken. Eveneens wordt onvoldoende ingezien hoezeer de PIR de nationale soevereiniteit van de staten reduceert omdat de communicatierevolutie uiteraard grensoverschrijdend is en omdat de multinationale onderneming zowel de producent als de consument bij uitstek is van de infoprodukten. De multi- en transnationale bedrijven hebben een haast supra-nationale invloed verworven, ten koste van de nationale staten en hun wetgevingen. De concentratie van de produktie van steeds meer gebruiksgoederen in de handen van een zeer beperkt aantal wereldproducenten maakt de multinationale groepen extra machtig. Enkel een 'vereniging van staten' in zoiets als een Europese Unie kan een voldoende democratisch en efficiënt tegengewicht vormen.
De PIR is bezig de nationale staten te 'deterritorialiseren' en steeds meer mensen te bevrijden van lokale of geografische contingenties. Niet het veroveren van een grondgebied is belangrijk, in termen van geo-politiek, wel het controleren van communicatienetten. De revolutie van de informatica en de communicatie is dan ook het machtigste vehikel van universalisering en planetarisering. Het andermaal opkomende nationalisme en particularisme zijn een reactie tegen de vervreemdende gevolgen van de technologische universalisering. Zulke reactie is begrijpelijk en psychologisch verklaarbaar. Het gaat echter om een verloren strijd, althans op termijn.
Niet alleen de ondergang van het communisme is in grote mate toe te schrijven aan de PIR. De aanzwellende wervelwind van wetenschappelijke en technologische innovaties is bezig het kapitalisme, als economisch systeem, te vervangen door wat men het informatisme zou kunnen noemen. Niet langer de machine en het kapitaal maar wel kennis en informatie domineren het socio-economische en daardoor het hele maatschappelijke gebeuren. Dit is de belangrijkste mutatie aller tijden. Zij speelt zich voor onze ogen af. Het ongelooflijke avontuur van Bill Gates, de geniale software-uitvinder en de stichter van Microsoft, illustreert het aanbreken van het informatistische tijdvak, dat in de plaats treedt van het kapitalistische. Bill Gates is de post-industriële mogul van de PIR, die precies een eeuw later in de voetsporen treedt van de tycoons van de tweede Industriële Revolutie, zoals Rockefeller, Vanderbilt en Carnegie.
De gevolgen van de PIR zijn uitermate veelvuldig, omwoelend, onoverzichtelijk en nog grotelijks onvoorspelbaar. Slechts enkele aspecten kunnen worden aangestipt.

4.2. Creatief werken

De PIR bevordert de tewerkstelling van hoog gekwalificeerd personeel, dat voldoende creatief en flexibel is. Tegelijkertijd versnelt zij de uitstoting uit het produktieproces van laag geschoolden, die repititieve taken vervullen. De PIR, zeker in een overgangsfase, verwekt werkloosheid. Dit heeft de auto ook gedaan toen hij aan het begin van deze eeuw in onze steden is verschenen en alle koetsiers werkloos heeft gemaakt.
De economische groei was al lang niet meer arbeidsintensief; thans is hij ook veel minder arbeidscheppend. Economen stellen dat de reële groei van het BNP 3% moet overschrijden voordat de werkloosheid begint af te nemen, althans in Europa. Opvallend echter is dat over de jongste tien jaar beschouwd de schepping van nieuwe arbeidsplaatsen in de VS en in Japan stukken hoger uitvalt dan in Europa. Volgens de OESO werden er tussen 198O en 1997 in de USA en in Japan respectievelijk 21,1 miljoen en 9,3 miljoen banen gecreëerd in de privé-sector, terwijl er in de openbare sector 2,4 miljoen en 0,3 miljoen bij kwamen. In de EU bedroeg de toename van banen in de privé-sector slechts 1,9 miljoen en in de openbare sector 2,2 miljoen banen. In Europa zijn er ook veel meer langdurige weerlozen en jonge werklozen. Toch worden de drie groepen landen, Europa, VS en Japan op ongeveer dezelfde wijze door de PIR aangedaan. De hoge werkloosheid -- 12% van de actieve bevolking in de EU -- is in eerste instantie een Europees probleem. Het is dus niet de vloedgolf van technologische innovaties die in Europa als hoofdoorzaak van de werkloosheid kan worden aangewezen. Wel is het zo dat de PIR de innovatorische concurrentie tussen de economieën aanscherpt. Wie geen of minder nieuwe produkten op de markt brengt, wie niet of weinig experimenteert met nieuwe produktie- en verkooptechnieken, wie geen of weinig nieuwe markten aanboort, wordt bedreigd met achteruitgang en uitschakeling. De DIR verhoogt de competitiviteitsgevoeligheid van concurrerende economieën en verhoogt de handicaps op het vlak van produktiekosten, fiscale en parafiscale druk, flexibiliteit, investeringsklimaat, sociale rust of onrust, te kleine afzetmarkten, onvoldoend geschoold personeel, enzovoort...
Hoog gespecialiseerde en flexibele werknemers staan sterk op de arbeidsmarkt. De ondernemingen hebben hen nodig zodat de loonelasticiteit van de arbeidsvraag klein is. Dat betekent dat deze specialisten hoge lonen en allerlei sociale tegemoetkomingen kunnen afdwingen. Door een verschijnsel van sociale osmose worden dergelijke voordelen door veel werknemers geëist en wordt de neerwaartse flexibiliteit van lonen en wedden onmogelijk gemaakt. Daardoor vermindert de arbeidsvraag bij de bedrijven, wordt de substitutie van arbeid door machines versneld en wordt de toegang tot de arbeidsmarkt belemmerd. Het relatief hoge minimum-loon is vaak een prohibitief toegangsticket tot de arbeidsmarkt, vooral als men rekening houdt met de daar bovenop geldend zeer hoge werkgeversbijdragen aan het stelsel van sociale zekerheid. Er ontstaat aldus een sociale cesuur tussen tewerkgestelden en werklozen. De tewerkgestelden, met de vaak bewuste of onbewuste steun van de vakbonden, pogen hun situatie op de arbeidsmarkt te consolideren en houden de buitenstaande werkwilligen zoveel mogelijk af. In dit verband gewaagt men van de reddingssloep-moraal, waarbij de drenkelingen (in casu de werklozen) door de inzittenden van de boot meedogenloos terug in zee worden geduwd.
Alle werknemers zullen in de kennismaatschappij van morgen een beroepsmatig nomadenbestaan moeten kunnen leiden. Ze zullen verscheidene malen van beroep moeten veranderen en daarbij een grote professionele en geografische mobiliteit aan de dag dienen te leggen. De gedachte werk te vinden in een straal van 15 km rond de dorpse kerktoren is volkomen achterhaald. Ook zal de loonarbeid steeds meer de plaats ruimen voor zelfstandige arbeid. Vele taken zullen thuis kunnen worden vervuld, maar deze hoogtechnologische thuisarbeid zal een groot mentaal en psychologisch inpassingsvermogen vergen.
Hoe de vele tewerkstellingsimpasses te doorbreken, die in de mate dat ze blijven bestaan, de duale maatschappij vestigen ? Het tewerkstellingsbeleid is niet langer een kwestie van economisch beleid, wel van onderwijs, vorming en opleiding. Het gaat om een vormingsbeleid dat de leerlingen moet leren leren, dit wil zeggen creatief omgaan met elementen die door de leraar aan worden gereikt. De culture of teaching moet worden vervangen door een culture of learning, wel beseffend dat 'a little learning is dangerous thing'. Het succes van dit soort politiek, hoe verdienstelijk en belangrijk ook, is evenwel niet gewaarborgd. Zoals verder zal blijken, bestaat er zoiets als de verstandsmuur en de wet van de afnemende relatieve kennis, waardoor de mogelijkheden van herscholing van heel wat werklozen op onoverschrijdbare grenzen stuiten.
Op korte termijn moet werk worden gemaakt van een soepeler werking van de arbeidsmarkt, minder strakke en dure minimumlonen (wegens te hoge de sociale bijdragen), die de toegang tot de arbeidsmarkt versperren, verlaging van de werkgeversbijdragen aan de RSZ, een groter verschil tussen het netto loon van wie werkt en de werklozensteun van wie stempel, ten einde de arbeidsmotivatie in stand te houden, een bedrijfsvriendelijk klimaat, exportgerichte groei en marktgerichte beroepsopleiding. Allerbelangrijkst blijft een doelmatige bestrijding van de armoede. In de VS bedraagt de werkloosheid de helft van wat ze in Europa is, maar de armoede is er 2 tot 3 maal hoger. In Europa, zeker in de landen van Noord-Europa, heerst hoge werkloosheid en lage armoede, in de VS lage werkloosheid en hoge armoede, in Japan lage werkloosheid en lage armoede en in Rusland en talrijke andere landen hoge werkloosheid en hoge armoede. De prangende vraag voor de toekomst luidt of Europa, wegens een te zwakke economische dynamiek, niet doende is hoge werkloosheid te laten samen gaan met toenemende armoede. Dan zou er geen keuze meer zijn tussen de pest van de werkloosheid en de cholera van de armoede.
Toch is verlammend pessimisme niet ter zake. In 1997-98 is de werkloosheid in de EU terug gelopen, wat bewijst dat de arbeidsmarkt, ondanks haar overdreven starheden toch nog reageert op groei-impulsen. De verdere demografische evolutie vermindert het aanbod van jonge arbeidskrachten, wat evenwel het pensioen-probleem des te prangender maakt. Bovendien zullen de transitie-economieën van centraal- en oost-Europa zich op termijn herstellen, terwijl ook Azië, na het wegebben van de crisis, de economische activiteit in de wereld zal aanzwengelen. Dit alles kan ten goede komen aan de tewerkstelling in Europa, voor zover dit sub-continent voldoende competitief blijft.

4.3. Globalisering

De PIR, juist omdat ze stoelt op de communicatietechnologie en de informatie-economie, heeft aanzienlijk bijgedragen aan het planetariseren van de technologische vooruitgang en daardoor aan de aftakeling van de nationale soevereiniteit. Men spreekt in dit verband van globalisering en mundialisering. De eerste Industriële Revolutie (die van de stoommachine in de tweede helft van de 18de eeuw) en de tweede Industriële Revolutie (die van de electriciteit aan het einde van de 19de
eeuw, eerst in de Verenigde Staten) concentreerden zich in en op de westerse, blanke wereld en haar woongebieden. De kolonies vervulden de functie van grondstoffentoeleveraars. Met de derde Industriële Revolutie is een beweging van delocalisatie op gang gekomen, waarvan om diverse, ook culturele redenen, vooral Azië lijkt te genieten. Deze 'verhuizing' van ondernemingen, in het raam van multinationale groepen, heeft niet enkel te maken met kostprijsverschillen en de beschikbaarheid van goedkope arbeidskrachten. De nabijheid van reusachtige actuele en potentiële consumentenmarkten, de hoge fysische produktiviteit van de lokale bevolking, de deregulering van de economische activiteiten, het gebrek aan sociale protectie, de aantrekkelijke fiscaliteit in de nieuwe industriestaten -- de NICS of New Industrial Countries -- zijn even zoveel elementen die de onderneming van het einde van deze eeuw 'genomadiseerd' hebben. Dit proces verloop ‘schokkend’. De Aziatische crisis is hiervan de uitging, maar ze verwijst veeleer naar en groei-crisis dan naar een aftakelingsproces. De multinationale of transnationale onderneming is zelf in een felle (oligopolistische) concurrentiestrijd gewikkeld; haar interne structuur evolueert van de verticale piramide-hiërarchie naar een meer horizontale netwerk-synergie met de kenmerken van een federatie of zelfs confederatie tussen produktie-eenheden en profit centers.
Het befaamde heliotropisme, de westwaartse verschuiving van de technische beschaving en van de beschaving in het algemeen, vanuit de Indusvallei in het vierde millennium v.Chr... Over Mesopotamië en Egypte, via Griekenland en Rome naar Europa en Amerika, een gedachte waarin de west-Europeanen zich wellustig wentelden, lijkt ook aan herziening toe.

4.4. De dualisering van de samenleving en het trechter-effect

De PIR wijzigt de sociale strata in alle samenlevingen waarover ze vaardig wordt. In een aantal nieuwe industrielanden (NIC's) ontstaat een omgekeerd trechter-effect met een opwaarts gerichte zuigkracht wat inkomen en sociale status betreft van een weinig talrijke elite. In de Westerse maatschappij die zich in een verder gevorderd stadium van economische ontwikkeling bevindt -- dat van de post-industrialisering -- doet zich aan het einde van de eeuw een tegengesteld verschijnsel voor, namelijk een fenomeen van toenemende maatschappelijke uitsluiting, die sterk verschilt van de sociale uitbuiting van het einde van de 19de eeuw.
Het trechter-effect zal steeds meer mensen uitrangeren die zich intellectueel noch psychisch kunnen aanpassen aan de veeleisendheid van het beroepsleven. Vele onvoldoend gevormde werkwilligen stuiten op de 'verstandsmuur'; zij kunnen niet verder mee. De PIR, door haar extreem beroep op het abstracte denkvermogen en de creativiteit en door het stellen van steeds hogere beroepseisen, brengt een nieuwe sociale cesuur aan, die zeer moeilijk beleidsmatig kan worden gekeerd. Het is te verwachten dat we evolueren naar een post-industriële maatschappij waarin hiërarchie en aanwending van de menselijke produktiefactor (dus de tewerkstelling) in zeer grote mate zal bepaald worden door de spreiding van de intelligentiequotiënten. Niet de dictatuur van het proletariaat maar wel de heerschappij van een intellectuele en deskundige elite kan hieruit voortspruiten. Deze elite zal zich handhaven volgens een sociale stratificatie waaraan weinig kan worden veranderd, tenzij via genetische manipulatie, een niet langer science-fiction-achtige werkhypothese.
De dictatuur van het IQ is een uitdaging voor een democratische en billijke samenleving. Verschillen van inkomen, vermogen, afstamming, sociaal en familiaal milieu kunnen dank zij een aangepast socio-economisch beleid grotelijks worden weggewerkt of gecompenseerd. Dit werd bewezen gedurende de hele XXste eeuw. Maar een maatschappij waarvan de functionele klassenindeling steunt op de Gauss-curve van de spreiding van zuiver intellectuele vermogens dreigt een uiterst onverbiddelijk karakter te krijgen.

4.5. De PIR is een toekomstgerichte uitdaging

Ondanks alle aanpassingsproblemen die de PIR in het leven roept, heeft zij reeds aanzienlijk bijgedragen aan de verdere toename van de welvaart voor de overgrote meerderheid van de bevolking. Zonder PIR zou een land als België al snel verschrompelen tot een bijna-ontwikkelingsland. Het groei-effect, dat de PIR verwekt, evenwel zonder onmiddellijke verhoging van de werkgelegenheid, maakt het mogelijk het zwaarste sociale leed op korte termijn te lenigen. Dit gebeurt onder meer dank zij de verdelings- en herverdelingsmechanismen van de moderne welvaartsstaat, vooral via fiscale en parafiscale heffingen enerzijds en sociale zekerheidsuitkeringen anderzijds. De doorbraak van de PIR heeft bovendien in België niet verhinderd dat de feminisering van de arbeidsmarkt heeft plaats kunnen vinden en talrijke vrouwen werk hebben gevonden. Bovendien is er de paradox, die inhoudt dat momenteel maximale werkloosheid gepaard gaat met maximale tewerkstelling Immers, de actieve bevolking in Europa en in België is nog nooit zo hoog geweest. Van deze bevolking is 88% aan het werk, wat in absolute cijfers -- aantal werknemers -- een historisch record te zien geeft, zeker in Vlaanderen, a fortiori als wordt rekening gehouden met de immigranten en de clandestien tewerkgestelden.
De concurrentie van jonge industriestaten op de wereldmarkt, die onder meer het gevolg is van het feit dat de toepassingen van de PIR zich snel wereldwijd verspreiden, heeft echter als gevolg dat de financiële kosten van het sociaal beleid de westerse arbeid, en vooral de Europese, comparatief te duur heeft gemaakt. Pogingen om de hoge kostprijs van de arbeid te compenseren door fikse produktiviteitstijgingen vergroten op hun beurt de uitstoot van arbeidskrachten uit het produktieproces.
De welvaartsstaat bevindt zich in crisis, ook omdat zijn voordelen werden gespreid over de hele bevolking in plaats van zich te beperken tot de minstbedeelden. Het verzekeringsbeginsel wordt in het stelsel van sociale zekerheid verkozen boven de consequente toepassing van het solidariteitsbeginsel. Toch is het zinloos ervoor te pleiten dat lonen en wedden in de westerse landen zouden worden terug geschroefd tot op het peil van de Aziatische lonen. Het concurrentievermogen in het Westen moet in stand worden gehouden door verder doorgedreven specialisatie, produktiviteitsverhoging, betere bedrijfsorganisatie en bijscholing van de werknemers. Creativiteit in plaats van repititiviteit wordt de hoofdopdracht van de toekomstgerichte werkgever en -nemer in de maatschappij van morgen. De juiste dingen doen wordt belangrijker dan de dingen juist doen. Waarschijnlijk wordt trouwens de creativiteit van de bevolking onderschat. Het is verder simplistisch te stellen dat er in onze samenleving geen behoefte meer zou zijn aan relatief ongeschoolde arbeidskrachten. Integendeel, zoals blijkt in de welzijnssector, de bewakingsdiensten, het toerisme enzovoort... De ongeschoolde arbeid is evenwel veel te duur geworden, wat geenszins betekent dat de belanghebbenden te veel zouden verdienen. Het zijn de indirecte loonkosten -- RSZ-bijdragen -- die de arbeidskosten te zwaar belasten.

4.6. De PIR bevordert het interdependente individualisme

De moderne technologie, door de PIR aangereikt, vergroot in aanzienlijke mate de autonomie en het subjectieve vrijheidsgevoel van het individu. Dit was reeds begonnen met het verschijnen van de auto en de radio in onze samenleving. Inmiddels zijn er geen afstanden meer, de TV maakt de planeet tot onze huiskamer, fax en computer bevorderen de thuisarbeid en het telewinkelen vanaf de sofa, een aanhoudende informatiestroom wordt ons aangeboden ... Het netwerk van de GSM omspant de aarde. Eerlang wordt de fase ingeluid van de interactieve communicatiesystemen. Deze veel grotere vrijheidsgraad en autonomie brengen de moderne mens ertoe zijn persoonlijke soevereiniteit uit te roepen. Men gewaagt van le coup d’état de l'individu. Hij heeft de anderen veel minder nodig dan dit in de industriële, laat staan in de pre-industriële maatschappij het geval was.
De PIR heeft door de grotere onafhankelijkheid die zij aan de individuen toekent, een stuk solidariteit tussen de mensen overbodig gemaakt en vernietigd. Aldus ontstaat de bekende 'ik-cultuur', het individuele en collectieve egoïsme, dat door sociologen sterk in het licht wordt gesteld. Toch denk ik niet dat de mensen vandaag egoïstischer zijn dan 5O of 1OO of 5OO jaar terug. Enkel zijn de mogelijkheden tot en de instrumenten van het egoïsme enorm toegenomen.
Paradoxaal genoeg echter is de moderne mens subjectief meer autonoom -- zo voelt hij het aan -- en objectief meer afhankelijk of in ieder geval interdependent. De PIR noopt hem immers tot hyper-specialisatie en veroorzaakt dus grotere arbeidssplitsing.

4.7. De wet van de afnemende relatieve kennis en de vermenning

De technologische wervelstorm raast over een maatschappij gekenmerkt door de wet van de afnemende relatieve kennis. Met deze wet verwijs ik naar de verhouding tussen enerzijds de feitelijke kennis, die de mens verwerft en anderzijds de potentiële kennis die hij kan verwerven. Deze verhouding lijkt op een breuk met in de teller wat hij weet en in de noemer wat hij zou kunnen of moeten weten. Het drama is nu dat de noemer sneller toeneemt dan de teller, waardoor de waarde van de breuk daalt. Het gekende stijgt volgens een rekenkundige reeks: lineair; het kenbare daarentegen evolueert volgens een meetkundige reeks: exponentieel. Daardoor ontstaat een gapende kloof, een gap, tussen het gekende en het kenbare. De absolute kennis neemt toe, terwijl de relatieve kennis afneemt. Meteen is de wet van de afnemende relatieve kennis geboren. De wet van de afnemende relatieve kennis treft zowel de ongeschoolde als de grootste geleerde. Tot op zekere hoogte produceer de kennismaatschappij ook veel onwetendheid en dit is niet haar geringste paradox. Dit alles verwekt een onderbewust gevoel van frustratie -- een ware vervreemding, die door Karl Marx niet kon worden voorzien in de 19de eeuw -- dat nog wordt aangescherpt door de mediatieke hyperinformatie, die leidt tot desinformatie (er zijn weldra 64 TV-kanalen).
Deze situatie wordt nog verergerd door de toenemende complexiteit van alle vormen van menselijke samenwerking en ordening. Alle techno-structuren, die de grote publieke en privé organismen (in de politieke partijen en instellingen, de staatsadministratie, de bedrijven, de universiteiten, de kerken, de sociale organisaties, de ziekenhuizen...) beheersen, dragen het stempel van deze complexificatie. Het individu van het einde van deze eeuw heeft de indruk dat het beleid abstract is geworden, haast non-figuratief. Men bestuurt, zonder gezicht, zonder gelaat, zonder profiel. Het gaat om een algemeen verschijnsel dat ik de vermenning noem. Deze vermenning is maatschappelijk, als gevolg van de verregaande technocratisering. Later zal blijken dat de vermenning ook existentieel is, in de mate dat zowel een bepaald sciëntisme als de moderne levenswijze het transcendente steeds meer hebben afgewezen.
De om zich heen grijpende vermenning is de meest schrijnende aliënatie, waaraan de hedendaagse mens is onderworpen. Inmiddels loopt de moderne mens er bij, vaak radeloos en niet zelden razend, levend, als een balling in de maatschappij en als wees van God.

5. AFSTOTINGSVERSCHIJNSELEN

De PIR verwekt een schokgolf in de samenleving waardoor veel gevestigde waarheden, verworven inzichten en conventionele wijsheden overhoop worden gehaald. Allerbelangrijkst is de contestatie van het Westerse paradigma, dit is de fundamentele mens- en wereldvisie waarop de Europese en Westerse beschaving is gestoeld. Deze evolutie wordt verder in dit betoog behandeld.
Daarnaast en meer in concreto op het vlak van de samenlevingsproblemen zijn er andere opvallende verschijnselen te noteren: (1) de terugkeer van het verleden onder de vorm van het nieuwe nationalisme, (2) op economisch gebied de doorbraak van allerlei protectionistische neigingen en het betwisten van de mededinging, (3) op politiek vlak de crisis van de representatieve democratie en (4) het kantelen van de westerse waardeschaal.

5.1. Het neo-nationalisme.

De onmenselijke plagen die over Europa zijn nedergedaald tijdens de eerste helft van deze eeuw, lijken weer vaardig te worden. Nationalisme, xenofobie, anti-semitisme, allerlei vormen van onverdraagzaamheid, fundamentalisme, economisch protectionisme zijn reacties tegen het modernisme en al wat daarmee gepaard gaat. De aan de gang zijn post-industriële revolutie is de meest verregaande uiting van universalisme, mechanisme en rationalisme aller tijden. De PIR is zelf in grote mate schatplichtig aan de cultus van de Rede, door de Verlichting geïntroduceerd vanaf de 18de eeuw en een heroïsche mensopvatting geboetseerd door de Renaissance, met diepe wortels die zich voeden aan het bijbelse vooruitgangsgeloof. Zowel planeconomisch communisme als markteconomisch kapitalisme zijn de produkten van het typisch westerse mechanistische denken (het paradigma van Newton: de wereld is een klokwerk). De XXste eeuw werd gekenmerkt door de worsteling van universalisme en particularisme. Vandaag beleven we een particularistische terugslag die moet leiden naar een nieuw evenwicht tussen grensoverschrijdende solidariteit en beleving van eigen identiteit.
Als men de belangrijkste gebeurtenissen van deze eeuw op een rij zet, wordt de worsteling van universalisme en particularisme, van internationalisme en nationalisme, van streven naar eenheid en het opkomen voor eigen identiteit, van abstracte grootschalige gezagsuitoefening en particuliere beslissingsparticipatie, van rationalisme en intuïtie duidelijk zichtbaar. De twee bloedige wereldoorlogen waren manifestaties van opgehitst nationalisme, hoofdzakelijk vanwege Duitsland. In het na-oorlogse tijdvak werd telkens gepoogd de universalistische beginselen van samenwerking door te drukken, zoals de Volkenbond in het interbellum en de Verenigde Naties en de Europese eenmaking na de tweede wereldoorlog.

5.2. Het protectionisme

De dramatische economische crisis roept veel radeloosheid op. De pleidooien voor het beschermen van de eigen markten tegen de buitenlandse concurrentie zijn hiervan de meest kortzichtige en zelfpijnigende uitingen. Over de hele breedte van het politieke spectrum, van links tot rechts, klinken protectionistische geluiden. De bedoeling van deze noodkreten is meestal begrijpelijk: zij beogen het behoud van de tewerkstelling. Maar de resultaten van een protectionistisch beleid zijn net andersom. De geschiedenis bewijst dit.
Het beschermen van de eigen nationale markt tegen de penetratie van buitenlandse produkten beantwoordt aan een bedrieglijke logica. Hoe minder import, hoe meer er geproduceerd kan worden voor de eigen markt, door eigen mensen voor eigen mensen. Een dergelijke redenering is evenwel sofistisch. Het volstaat te verwijzen naar de grote crisis van de jaren dertig, die ingevolge protectionistische reacties en competitieve devaluaties, voor tientallen miljoenen mensen een echte tragedie is geworden. De export schrompelde immers in, de produktie stortte in en de werkloosheid klom steil.
Gesticht door deze nare ervaringen, startte men de Europese eenmaking na de oorlog met het creëren van een grote vrijhandelszone. Hierdoor ontstond een ware welvaartsrevolutie in de EG waarbij de reële levensstandaard van de Europeanen werd verdrievoudigd.
Men protesteert tegen de invoer uit lage-loonlanden en eist dat slechts handel zou worden gedreven met landen die voldoende sociale bescherming verlenen aan hun arbeiders.
Is het niet hypocriet dat dit argument thans wordt gebruikt, terwijl men tientallen jaren geen krimp heeft gegeven over de lage uitvoerprijzen van de derde wereldlanden, meer bepaald wat hun grondstoffen betreft?
Het argument van sociale dumping wordt zeer onoordeelkundig gehanteerd. Loonverschillen worden in grote mate gedetermineerd door produktiviteitsverschillen. Een correcte vergelijking moet worden gemaakt op basis van de kostprijs per geproduceerde eenheid en dan krijgt men een heel ander beeld. De ontwikkelingslanden beschuldigen trouwens het Westen van produktiviteitsdumping, gevolg van de robotisering van onze produktie.

6. KANTELENDE WAARDESCHALEN

De terugkeer van het verleden onder de vorm van nationalisme en protectionisme, bewijst hoezeer aan het einde van de XXste eeuw de waardeschalen van samenleving en individu 'beweeglijk' zijn geworden. De PIR, die het paroxisme is van moderniteit en modernisme, verwekt een contestatie van de moderniteit en van wat ze heeft in het leven geroepen. Het westerse paradigma - het fundamentele denkraam - dat gedurende eeuwen de Europese en westerse beschaving heeft geboetseerd, kantelt. Dit paradigma was de resultante van (1) de judeo-christelijke traditie, (2) het anthropocentrisme van de Renaissance en dus van het grieks-romeinse classicisme en (3) de Verlichting en haar rationalisme. Het zijn deze ingrediënten die 'de moderniteit' hebben tot stand gebracht, waarvan de opeenvolgende wetenschappelijke en industriële revoluties de meest spectaculaire uiting zijn. Ook de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten, het universalistische streven naar wereldorde en samenwerking ... kunnen onder de hoofding 'moderniteit' worden gebracht. Deze moderniteit wordt gekenmerkt door verregaand - soms overdreven - rationalisme, verwetenschappelijking, technologisering, verzakelijking, vermarkting.
De kanteling van de waardeschalen is een essentieel gebeuren. Het reikt ook sleutels aan voor wie de hedendaagse geschiedenis, aan het einde van de XXste eeuw wil ontcijferen en begrijpen.
De grote verschuivingen in de denkwereld van de westerse mens kunnen als volgt samen worden gevat.

6.1. Vooreerst is er de onttovering van het wereldbeeld. Dit fenomeen is niet nieuw. Het werd aan het begin van deze eeuw reeds opgemerkt door Max Weber, die de uitdrukking 'die Entzauberung der Welt' burgerrecht verleende. De onttovering, waarbij het zijnsmysterie wegdeemstert, is het gevolg van de verwetenschappelijking van de visie van de mens op zichzelf en op de wereld rondom hem. Dit proces gaat eigenlijk terug tot Galilëi, maar kreeg vooral vanaf het einde van de 19de eeuw een geweldige impuls. Vandaag verklaart de fysica het ontstaan van het heelal en van de werkelijkheid als een vorm van zelfgeneratie, verwekt door virtuele partikels, waarbij geen schepping te pas kimt. Tenzij men de schepping beschouwt als de immanentie van bepaalde natuurwetten. De Big Bang-theorie, voor het eerst geformuleerd door de Leuvense geleerde Georges Lemaître, over het ontstaan van het heelal, leek de creationistische thesis wetenschappelijk te onderbouwen. Nadien is echter gesteld dat de oerknal nog geen scheppingsbewijs is. F. Hoyle verkondigde de stelling van een cyclisch universum, dat eerst explodeert (big bang) en na verloop van een aantal honderden miljarden jaren instort (big crunch), waarna het hele verhaal kan herbeginnen. Het Godsbeeld werd afgedaan als een infantiele projectie van de mens, eigen aan de kinderjaren van het mensdom. F. Nietzsche riep de dood van God uit. Na hem werd de God-is-dood-theologie verkondigd, een waar theologisch huzarenstuk. Sociale denkers - niet alleen K. Marx - zagen in de godsdienst een poging van de machtselite om de schrijnende problemen van de samenleving te verdoezelen, door de hoop op een beloofde land in een andere wereld. Maar menselijk verantwoordelijkheidsbesef roept op tot inzet voor de naaste: het hiernamaals treedt in de plaats van het hiernamaals. Religie wordt de-religie, loskoppeling van het meta-fysische en het transcendente. De burger van het einde van de XXste eeuw leeft in Plat-land, een horizontaal, vlak landschap, waarin noodzaak en toeval de werkelijkheid verklaren. God is MEN geworden.

6.2. Tegelijkertijd is er de onttroning van de mens, die door de Renaissance op het pinakel was verheven. De aarde is niet het centrum van het zonnestelsel, het zonnestelsel is slechts een prikje in de melkweg, die zelf een galaxie is uit honderden miljoenen. De mens is een recht gekropen dier, geen gevallen engel. Ch.Darwin heeft dit aangetoond met zijn evolutieleer. En L. Alvarez ontdekte dat de toekomstige mens, als zoogdier maar een kans kreeg, nadat de dinosaurussen werden uitgeschakeld door een reusachtige meteoorinslag in de golf van Mexico, nu 65 miljoen jaren geleden. Vreemde voorzienigheid die het ontstaan van het menselijk geslacht laat afhangen van een ecologische ramp, verwekt door het neerstorten van een staartster. Het wachten in de laboratoria is op de dag dat de mens er in zal slagen leven te scheppen en in navolging van S. Miller uit een nagebootste oersoep de eerste levende cellen zal weten te brouwen.. Freud en de psycho-analisten reduceerden inmiddels de vrijheid en de wil van de mens tot een mechanisme van libido's en frustraties, terwijl de structuralisten de mens onderwerpen aan het 'il y a'. Zo wordt hij een mens die niet denkt maar wordt gedacht. Om dan maar te zwijgen van de economen die de mens afhankelijk maken van allerlei onwrikbare wetmatigheden en systemen, een determinisme dat zowel triomfen viert in het Marxisme als in de liberale markteconomie. René Girard ziet de cultuur ontstaan uit de toeëigeningsmemesis en de rituele oermoord, Michel Foucault verkondigt dat de menselijke persoon een burgerlijke uitvinding is en dat hij gedoemd is om weg te worden gespoeld bij elke vloed, zoals een zandfiguur op het strand. De deconstructie van de taal, wellustig bedreven door linguïsten en semiotici bevestigt de deconstructie van de menselijke persoon. Volledig ontdaan concludeert de filosoof L. Wittgenstein: 'Waarover we niet kunnen spreken, moeten we zwijgen'.

6.3. Naast de onttovering van het wereldbeeld en de onttroning van de mens is er ook de ontluistering van de wetenschap. De atoomenergie wordt wel eens beschouwd als de boze geest die uit de fles ontsnapt is en nooit meer terug kan worden gedreven. Hiroshima en Nagasaki, maar ook Tschernobyl bewijzen hoe gevaarlijk de moderne wetenschap in haar toepassingen geworden is. Daarbij komen pollutie allerhande, uitputting van grondstoffen en monetarisering van alle waarden in een wereld gedomineerd door economen die de prijs van alles en de waarde van niets weten. Ecologen, in hun fundamentalistische fractie, aarzelen niet het bijbelse verbond tussen God en mens aan de kaak te stellen, als het onderliggende paradigma van de funeste vooruitgangsideologie. Dit verklaart ook het succes van de oosterse filosofieën, die de eerbied, laat staan de onderwerping aan de natuur prediken (Gaïa).
De wetenschap heeft haar onschuld verloren. Zij is niet langer waardevrij. Het dehumaniserende rationalisme van de Verlichting heeft een kunstmatig onderscheid aangebracht tussen het ware en het goede, tussen ontologie en ethiek. Aan het einde van de XXste eeuw is dit dualisme helemaal achterhaald.

6.4. Vandaag de dag is tegen het westerse paradigma en zijn gevolgen een omvattende contestatie op gang gekomen, die diverse vormen aanneemt. Op filosofisch vlak verschijnt ze als het 'post-modernisme' - met o.a.J.F.Lyotard, J. Derrida e.a. -dat het rationalisme, het universalisme en absolutisme van de moderniteit aan de kaak stelt. Er zijn geen 'grote verhalen' zoals democratie, gelijkheid, broederlijkheid en vrede in de wereld. Er is geen algemene ethiek, geen algemene vooruitgang van de mensheid. Ook de ecologische beweging kan worden beschouwd als een reactie op de excessen van technologie, productivisme en rationalisme. Overreactie vindt plaats zodra individueel en collectief egoïsme, situatie-ethiek, die het onderscheid tussen goed en kwaad uitwist, en algeheel relativisme de oude waardeschalen vervangen. Elke burger acht zich zijn eigen partij. Het om zich heen grijpende individualisme leidt tot verregaande politieke versnippering van de politieke landkaart. Allerlei onderzoekingen wijzen uit dat de kiezer in het stemhokje vooral voor zijn eigen belang stemt. 'Ik stem voor partij X omdat die tenminste niet zal raken aan mijn pensioen of mijn belastingen niet zal verhogen'. Dergelijke houding is zeer begrijpelijk, maar de vraag is of en hoe uiteindelijk het algemeen belang wordt behartigd ? Sommige politologen beweren dat dit geen echt probleem is, aangezien het algemeen belang de som is van het eigenbelang van de kiezers. Deze 'economische' redenering, die ook eigen is aan bepaalde vormen van liberalisme, doet nochtans allerlei vragen rijzen. Wat zou er gebeuren met het leefmilieu, de ordehandhaving, de zorg voor de minder bedeelden, de landsverdediging ..., indien het algemeen belang en het algemeen welzijn niet zouden kunnen primeren op individuele belangen ?
Het ligt voor de hand dat dergelijke opstellingen van steeds meer burgers een grote slagschaduw werpen over de democratie, als maatschappelijk concept, als instituut en als dagelijks te beoefenen praktijk.

7. DE CRISIS VAN DE REPRESENTATIEVE DEMOCRATIE

Allerbelangrijkst voor de toekomst van de moderne samenleving is de huidige crisis van de representatieve democratie. Deze is te wijten aan bepaalde implicaties van de post-industriële revolutie en aan de contestatie van de Westerse Weltanschauung. Een van de hoofdkenmerken van de twintigste eeuw is de massale doorbraak van de democratische gedachte en de verwezenlijking ervan. Vandaag de dag, na de implosie van het communisme, is de pluralistische, grondwettelijke en parlementaire democratie in de wereld nooit zozeer verspreid geweest. Allerlei studies tonen aan dat, althans op termijn, een democratisch Staatsbestuur bijdraagt aan welvaart (economische ontwikkeling) en welzijn (kwaliteit van het leven) van de bevolking. De democratie vermag maximale vrijheid met maximale sociale rechtvaardigheid en gelijkheid voor een maximaal aantal burgers te verenigen. In vergelijking met alle andere politieke regimes verschijnt ze als een 'eerste beste' oplossing, vooral als ze gepaard gaat met een markteconomie die maximale welvaart produceert. Deze noodzakelijke en in grote mate onvermijdelijke koppeling van pluralistische democratie met concurrentiële markteconomie (= markdemocratie) beantwoordt aan de convergerende standpunten van de meeste politologen en economen en steeds meer aan de politiek-economische praxis.
En toch ondergaat het democratisch Staatsbestel een onbetwistbare crisis, die zich uit in de apolitieke opstelling van vele burgers en scherpe kritiek op het behartigen van de res publica door de vertegenwoordigers van het volk. Niet de democratie zelf wordt betwist. Integendeel. Het kortstondige Atheense experiment van de 5de eeuw voor Chr. met een stelsel van rechtstreekse democratie wordt vandaag de dag geïdealiseerd. Het is het 'representatief' karakter van de democratie wat problemen schept. De burger herkent zich niet in de door hem verkozen vertegenwoordigers en dit gebrek aan herkenbaarheid heeft voor gevolg dat hij ze ook niet langer als zijn vertegenwoordigers erkent. Een crisis van de democratische geloofwaardigheid ontstaat, die het stelsel zelf dreigt aan te tasten. De crisis van de democratie, als gedachte van Staatsinrichting en als praktijk, is niet nieuw; ze is veeleer van cyclische aard. Dit doet evenwel niets af aan haar dramatisch karakter, zoals voor de tweede wereldoorlog is gebleken.
Daarbij moet worden opgemerkt dat de democratie, als politiek systeem, onderhevig lijkt aan de tweede wet van de thermodynamica of de wet van de entropie. Dit is de wet van het verval, het energieverlies, de terugkeer naar de wanorde. Deze natuurwet lijkt zich ook op een enigszins metaforische wijze te voltrekken aan de meeste menselijke instellingen, zoals de markteconomie en de democratie. De pluralistische democratie is veeleisend en moet dagelijks worden verdedigd met een hele reeks deugden en kwaliteiten: verdraagzaamheid, samenwerking, compromisbereidheid van de politieke partijen, luisterbereidheid, verantwoordelijkheidsbesef, geloofwaardigheid. De 'kwaliteit' van de kiezers is ook essentieel bij het handhaven van een democratie, kiezers die niet zelden uitmunten door gebrek aan belangstelling voor de maatschappelijke vraagstukken en in hun stemgedrag vooral beïnvloed worden door hun eigenbelang. De democratie pendelt vaak tussen twee verglijdingen: enerzijds demagogie, waarbij de politici ten allen prijze naar de volksgunst dingen - 'ik ben hun leider dus ik volg ze'- en anderzijds autoritarisme, waarbij de wensen van de bevolking in grote mate of totaal worden genegeerd. Het laatste is vaak het gevolg van het eerste. De markteconomie van haar kant moet van overheidswege en dus via politieke besluitvorming worden beschermd tegen de neiging om de concurrentie uit te schakelen en monopolie-situaties uit te bouwen, die onverenigbaar zijn met de optimalisatie van de welvaart en de maximalisatie van de vrijheid.
De politieke verantwoordelijken en de burgers zijn vandaag wellicht noch beter noch slechter dan in het verleden. Het politieke cynisme van Machiavelli is heden even actueel als in vorige eeuwen en de politieke concurrentiestrijd woedt in alle hevigheid. Toch worden er ook politieke idealen uitgedragen en bijwijlen verwezenlijkt die leiden tot beter bestuur van de gemeenschap, tot vredesstichting, tot meer rechtvaardigheid en samenwerking in de samenleving en tot moedig leiderschap in moeilijke omstandigheden. Tegelijkertijd worden vele burgers bewogen door veel generositeit en solidariteit en zetten zij zich in voor wat het 'algemeen welzijn' kan worden genoemd.
De oorzaken van de om zich heen grijpende, soms paradoxale politieke malaise en van de crisis van de representatieve democratie kunnen als volgt worden geanalyseerd.

7.1. Het wegvallen van de externe bedreiging

Met de instorting van het communisme, het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en het beëindigen van de koude oorlog, werd een einde gemaakt aan de mobilisatie van de westerse democratieën - de vrije wereld - tegen een gemeenschappelijke vijand. De stelling dat de malcontenten van het westen maar eens moesten gaan kijken achter het ijzeren gordijn om er kennis te maken met een alternatief economisch en politiek systeem, doet het thans niet meer. De westerse democratieën worden geconfronteerd met zichzelf en kunnen niet meer over de muur van Berlijn kijken om zichzelf mooier te vinden. Zij bekijken zichzelf in de spiegel en constateren endogene elementen van foute werking.

7.2. Middelpuntzoekende Particratie

De meeste politieke partijen bewegen zich naar het centrum van het politieke spectrum verplaatsen (behalve dan uiterst rechts). Dit heeft voor gevolg dat de politieke concurrentie veel groter is geworden (bijna perfect, zouden de economen zeggen) omdat de factoren van ideologische differentiatie het steeds minder doen. De meeste ideologieën zijn immers dood. Om die reden moeten de naar de macht dingende politieke partijen zich vooral met publicitaire - haast commerciële - methoden differentiëren op de politieke markt. Dit leidt tot een zekere 'amerikanisering' van de politiek, met alle gevolgen vandien wat betreft de financiering van de werking van de politieke partijen en hun kiescampagnes.

7.3. Markteconomisering van de politiek

Daarbij komt dat sedert het einde van de koude oorlog de geo-economie de geo-politiek overschaduwt. Er is 'markteconomisering' van de maatschappelijke vragen en vraagstukken (o.a. via privatisering). De wereldeconomie doorbreekt de nationale soevereiniteiten en daardoor ook het impact van de nationale politiek, die aldus aan daadkracht en geloofwaardigheid inboet.

7.4. Complexificatie

De democratische besluitvorming gaat gebukt onder de enorme complexificatie van onze samenleving en de toenemende ontzettende ingewikkeldheid van de problemen die zich aandienen. De Europese eenmaking, het verdrag van Maastricht, de strijd tegen de economische crisis en de werkloosheid, het wegwerken van de schuldensneeuwbal, het financieel gezond maken van de sociale zekerheid, de hervorming van de Belgische Staat, de beperking van de proliferatie van de atoomwapens in de wereld, het natuurbehoud en de gevaren van genetische manipulatie ... het is slechts een heel beperkte greep uit een lawine van uitermate moeilijke vraagstukken en opgaven. De parlementen in onze westerse democratieën zien hun wetgevende arbeid onrustbarend toenemen.

7.5. Politieke ongeletterdheid

De onkunde van 'Jan Publiek' is soms verbijsterend. Uit onderzoek blijkt dat in België slechts één jongere op twee ooit een krant leest. Hij maakt derhalve deel uit van een generatie politiek ongeletterden, die gemakkelijk op sleeptouw worden genomen door de eerste de beste demagoog of politieke tafelspringer. Toch zijn de jonge mensen wel haarfijn op de hoogte van wat er in de show bizz reilt en zeilt of in de meest exotische takken van de topsport -- ze behoren vaak tot de zeilplankgeneratie -- of in de wereld van de auto- of bromfiets-techniek. Maar met de oudere generatie is het niet beter gesteld. Hun magere maatschappelijke kennis belet meestal niet dat diezelfde burgers zich heel nauwkeurig informeren over de 36 manieren waarop ze hun belastingplichten kunnen omzeilen of maximaal kunnen profiteren van een maximum aantal sociale uitkeringen. De onkunde wat betreft de levensgrote maatschappelijke vragen bij zeer vele mensen spruit voort uit een wisselwerking tussen enerzijds de grote complexiteit van deze kwesties en anderzijds de gedemotiveerdheid van het publiek. Waarom een inspanning doen ? 'Ik heb toch niets te zeggen en ik kan er niets aan veranderen', is een frustrerend verspreid gevoel bij vele burgers.

7.6. De telecratie

De invasie van de audio-visuele media heeft de theatraliteit en spektakelzucht van de politiek ten zeerste opgevijzeld. Verkiezingen worden gewonnen of verloren tijdens TV-debatten door al dan niet mediatieke politici. Niet de inhoud van het politieke discours of het programma zijn doorslaggevend, wel het politieke 'sex appeal' en de wijze waarop de boodschap wordt gebracht. De mediatisering van het gebeuren in het algemeen en van de politiek in het bijzonder heeft verreikende gevolgen.
Er ontstaat een verregaande vereenvoudiging van de maatschappelijke problemen, terwijl die in wezen steeds ingewikkelder worden. Tussen de duiding en de vaak sloganmatige voorstelling van de politieke vragen enerzijds en hun ware, meestal zeer complexe draagwijdte anderzijds, groeit een steeds grotere discrepantie. Het om zich heen grijpende simplisme is vaak aanleiding tot jammerlijke misverstanden over essentiële maatschappelijke kwesties.

7.7. Inconsistentie van de voorkeurschalen

In een meer technische uiteenzetting zou dienen uitgeweid over de spanning tussen gelijkheid en vrijheid, tussen billijkheid en efficiëntie in een moderne democratie, die complementair is geworden met de markteconomie. Dit zou ons binnen dit bestek te ver voeren. Ook kan een analyse worden gemaakt van de contradicties van het stemgedrag in een democratie. Vaak geven de verkiezingsresultaten aanleiding tot inconsistente conclusies - een meerderheid wil een verhoging van de Staatsuitgaven maar ook een verlaging van de belastingen. Nog erger wordt het met niet-transitieve voorkeuren waarbij een meerderheid A verkiest boven B, B verkiest boven C, maar toch als puntje bij paaltje komt, C verkiest boven A. Op basis van zulke preferenties is doelmatige democratische besluitvorming onmogelijk. De functioneringsproblemen worden eveneens vergroot door de dalende geluksbreuk, die voortspruit uit het feit dat de behoeften van veel mensen sneller stijgen dan hun bevredigingsmiddelen (hun levensstandaard). Meteen ontstaat een hyper-materialistische achtervolgingskoers tussen voldoen van behoeften en ontstaan van nieuwe behoeften.

7.8. Politieke vervreemding

Veel waarnemers van de Belgische politiek hebben het sedert verscheidene jaren over de enorme kloof die is ontstaan tussen de politici en hun kiezers, tussen de beleidsmensen en de burgers. Bovenstaande constatering beperkt zich trouwens niet tot België en Nederland maar heeft een meer algemene Europese draagwijdte. Wie vandaag regeert, verliest morgen.
Naar mijn gevoel is de getrokken conclusie evenwel niet correct want niet ter zake, omdat de probleemstelling fout is verwoord. Er gaapt immers helemaal geen kloof tussen burgers en politici. Het contact tussen de verkozenen van het volk, op alle niveaus, is in een land als België nog nooit zo groot geweest. De toegankelijkheid van de mandatarissen is trouwens een kenmerk van onze westerse democratieën, waarbij niet zelden de uitdrukking 'amerikanisering' in de mond wordt genomen.
Er is dus geen kloof tussen de politicus en het publiek. Het is net het tegenovergestelde. Maar er is wel een gapende kloof tussen de politiek en het publiek. Hoezeer de politici ook hun best doen, zij stuiten op het fundamentele probleem van de moeizame mededeelbaarheid, van de complexiteit van de maatschappelijke problematiek. De kloof tussen politiek en publiek verhult ook een kloof tussen de politiek en de politici zelf. Zij voelen zich wellicht nog meer dan de burger opgesloten in het onzekere en het ongewisse, alle stoere verklaringen ten spijt. De ingewikkeldheid van problemen en dossiers verhoogt on- en wanbegrip.
Er treedt bijgevolg een mentale vervreemding op die hierboven 'de vermenning' werd genoemd. Het beleid, sterk bepaald door internationale determinanten en haast mechanische automatismen, heeft geen profiel, geen gelaat, geen gezicht, geen uitdrukking.
Daarbij komt dat de regeringen, die worden gevormd tussen talrijke partijen, niet steeds de verkiezingsuitslag weerspiegelen. De burger mag wel stemmen maar hij mag niet kiezen. Ook is het zo dat grotere staatstussenkomst op talrijke gebieden de belangenvermenging in de hand werkt en de mogelijkheden van misbruik, corruptie, invloedzwendel en van fiscale en sociale fraude bevordert. De schandalen zijn niet van de lucht. De ironie van het noodlot brengt met zich dat juist de politieke partijen die ideologisch sterk ijveren voor Staatstussenkomst en overheidsreglementering het meest betrokken blijken bij corruptieschandalen. De media verkneukelen zich inmiddels in echte of vermeende wantoestanden. De cynicus, die nooit veraf is, verkondigt gniffelend: 'La société est pourrie. Mais ça sent si bon.'

8. DE PIR STELT EEN ESSENTIEEL ETHISCH PROBLEEM AAN DE ORDE

De mens van het einde van de XXste eeuw moet veel verwerken. Hij heeft moeite met de talrijke tegenstrijdigheden van wat hij ervaart. Hij is nu wel erg ontdaan en 'ontankerd' geraakt. Er is een Godsverduistering ingetreden, die de werkelijkheid heeft onttoverd. Het westerse paradigma, met zijn waardeschalen, kantelt.
Eén zaak is zeker. De ethische dimensie van het beleid op alle domeinen en in alle maatschappelijke structuren dient zich aan op een benauwende en klemmende wijze. De hamvraag luidt hoe de alom om zich heen grijpende veranderingen kunnen worden omgebogen tot echte menselijke vooruitgang. De vraag naar goed en kwaad, de stelling dat het doel de middelen niet kan rechtvaardigen, de vraag naar de oorsprong van het ethisch bewustzijn en de algemene of relatieve gelding hiervan, komen over als onvermijdelijk maar ook als zeer verstorend. Een democratische samenleving, gedomineerd door het gelijk van de meerderheid en de bescherming van de minderheden, heeft het moeilijk om te aanvaarden dat inzake ethiek en moraal elke democratische besluitvorming te kort schiet. Het is niet de meerderheid die uitmaakt wat goed en kwaad is. Het is niet een verkiezingsuitslag, een referendum of een stemming in het parlement, die beslissen wat moreel mag en niet mag. Maar wie of wat dan wel? Wat is dan het alternatief?
Het debat is beslecht noch besloten. Het is nauwelijks aan de orde gesteld. Het zal in toenemende mate de maatschappelijke gedachtenwisseling beheersen, tenzij deze en volgende generaties zouden kiezen voor een samenleving van 'samenloosheid', een maatschappij van onverantwoordelijkheid en voor de dood van de menselijke persoon. André Malraux heeft ooit beweerd dat de XXIste eeuw religieus zou zijn of niet zou bestaan. Misschien krijgt hij gelijk. Veel zekerder evenwel lijkt de uitspraak dat de XXIste ofwel eeuw ethisch zal zijn ofwel zal vervallen in barbarendom.