Buitenland - Europa: Het existentiële kruispunt is bereikt


Tijdens de onderhandelingen over het verdrag van Maastricht (1991-92) waren de Europese leiders het erover eens dat de uitbreiding van de EU maar mogelijk was na verdieping van de Europese instellingen (lees: de uitbouw van een Politieke Unie, gekenmerkt door besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid, grotere bevoegdheden voor het Europees Parlement en een sterkere Commissie). Maar stapstenen voor een Politieke Unie konden te Maastricht nauwelijks worden gelegd, een halve mislukking die evenwel werd overschaduwd door het miraculeuze akkoord over de Monetaire Unie en de invoering van de euro. Dit mirakel was maar mogelijk omwille van een historisch compromis dat erin bestond de Duitse eenmaking met zijn allen te behartigen, voor zover de Duitsers de Monetaire Unie zouden aanvaarden. President F.Mitterand wist de andere regeringshoofden ervan te overtuigen dat de Duitse hereenmaking snel moest worden verwezenlijkt en zowel politiek als financieel door de EU diende gesteund Van de Duitsers werd in ruil een belangrijk offer gevraagd: de Europese eenheidsmunt aanvaarden, wat betekende dat de Duitse mark, de trots van de Duitse Bondsrepubliek zou verdwijnen en dat de Duitse Bundesbank zou worden gedegradeerd tot een filiaalbedrijf van de Europese Centrale Bank. Te Amsterdam, vier jaar later, werd het evident dat de uitbreiding van de Unie door toetreding van de landen van Centraal en Oost-Europa een politieke 'must' was en dat de ontstentenis van een blauwdruk voor een Europese Politieke Unie geen hinderpaal mocht wezen. Te Nice werd in 2000 wat gesleuteld aan mini-institutionele verbeteringen maar werd de facto aanvaard dat de hervorming van de Europese instellingen moest wijken voor de prioriteit van de uitbreiding.
De Conventie
De top van Laken van december 2001 zal bekend blijven als die Europese Raad die een vragenlijst heeft opgesteld over de institutionele toekomst van de Unie en die besloten heeft een Conventie bijeen te roepen,daarbij opterend voor een nieuwe aanpak in de hoop een doorbraak mogelijk te maken. Het gaat om een vergadering, die een goed jaar zal zetelen en waarin alle Europese instellingen vertegenwoordigd zullen zijn. De Conventie zal pogen voorstellen te formuleren en aanbevelingen uit te werken ten behoeve van de intergouvernementele conferentie, die zelf in 2004 een nieuw Europees verdrag klaar zal moeten stomen. Het zoveelste, na de verdragen van Maastricht, Amsterdam en Nice. Nu reeds wordt fluisterend verwezen naar een toekomstig verdrag van Rotterdam dat, andermaal onder Nederlands voorzitterschap in 2 004, een Europese Unie van inmiddels 25 lidstaten in efficiënte banen zal moeten leiden. Vandaag is het evident dat een Unie van 25 lidstaten of meer onmogelijk kan functioneren zoals een gemeenschap van 12 landen. Een existentieel kruispunt der wegen is bereikt. Zonder integrerende hervorming van de besluitvorming dreigt de grote Unie te verwateren tot een onsamenhangend allegaartje, ooit door Jacques Delors 'une désunion' genoemd. Het beantwoorden van een aantal levensvragen voor de EU is onontkoombaar geworden. Wordt de Europese Unie een federatie, met de klemtoon op integratie en derhalve een grondwettelijke constructie met een duidelijke hiërarchie van de normen? Of wordt ze een confederatie, steunend op intergouvernementele onderhandelingen, volgens het beproefde recept van de verdragsrechtelijke akkoorden tussen natiestaten? Of evolueert de EU naar een meer gemengde formule - een haast Belgisch compromis - die men federatieve confederatie of confederale federatie zou kunnen noemen? Tenzij de grote Unie een gebouw wordt met variabele meetkunde en/of concentrische cirkel, waarin de Eurolanden de kern gaan uitmaken dank zij formules van 'nauwere samenwerking'? Wat gebeurt er met de drie pijlers? Is net niet absoluut nodig ook het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid onder eenzelfde communautaire hoofding te brengen? Kan de EU blijven werken zonder eigen communautaire fiscaliteit? Dit zijn principiële vragen, die echter zullen overschaduwd worden door een dringende pragmatische uitdaging: hoe een Europese ministerraad efficiënt laten functioneren, als voor elk agendapunt de vertegenwoordigers van 25 verschillende lidstaten hun zegje moeten krijgen? En hoe kan een plethorische Europese Commissie van meer dan dertig leden tot besluitvorming komen? En wat met de aanstelling en/of verkiezing van haar voorzitter? Doelmatigheidsproblemen rijzen ook in verband met de werking van een Europees Parlement bestaande uit nagenooeg 700 leden. Daarbij komt nog een heikel punt: hoe de taalkundige 'babelse' verwarring oplossen de dag dat er in de Unie 23 of meer officiële talen gesproken en gebruikt worden? Ook rijst de vraag wie wat zal betalen, gegeven de economische achterstand van de nieuwe lidstaten. Tenslotte is de jongste jaren en maanden nog maar eens gebleken hoezeer de EU op het vlak van het zogenaamde Gemeenschappelijke Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) een belabberd figuur slaat. Indien in ex-Joegoslavië een min of meer leefbare situatie kon worden hersteld – met als afgeleid resultaat dat S. Milosevic vandaag voor zijn rechters verschijnt in Den Haag – dan is dat in eerste instantie te danken aan de Amerikaanse militaire hulp in NAVO-verband. En wat de strijd tegen het terrorisme betreft, zowel in Afghanistan als daarbuiten, is de bijdrage van de meeste Europese landen heel minimalistisch en onsamenhangend geweest, tot grote ergernis van de VS. Wat nota bene geleid heeft tot een verontrustende en contraproductieve verslechtering van de relaties tussen Europa en Amerika. Kortom, de EU is ongetwijfeld een economische reus, maar op wereldvalk nog steeds een politieke dwerg en een militaire worm. Veel politici en burgers begrijpen maar niet dat in de onveilige wereld van vandaag en morgen politieke invloed maar bestaat en gewicht heeft voor zover die gedragen en gesteund wordt door militaire potentie.
De Europese Conventie wordt ongetwijfeld een interessant experiment, dat aansluit bij een eerste Conventie die, voor het afsluiten van het verdrag van Nice, op nuttige wijze een 'handvest van de grondrechten' heeft geproduceerd, onder leiding van de voormalige president van de Duitse republiek Roman Herzog. Thans echter is de inzet heel anders: institutionele hervormingen zijn bijzonder zwaar politiek geladen en veronderstellen fundamentele keuzes tussen standpunten, die vandaag erg uiteenlopend zijn. Inderdaad, enigszins schematiserend kan worden betoogd dat sedert jaren in de schoot van de Europese Unie een tweespalt zichtbaar is tussen twee strekkingen en twee groepen landen. Er zijn de lidstaten, die de integratie willen voortzetten volgens de communautaire methode van Jean Monnet, inclusief haar doelstelling van supranationale structurering, weliswaar getemperd door de subsidiariteit. Frankrijk, nochtans een 'founding father' ,neemt een wat dubbelzinnige houding aan, vermits haar leiders, enigszins in het spoor van generaal de Gaulle, de toekomt van Europa zien als een 'confédération de nations' of een 'union des nations ou des états d'Europe'. Daartegenover staan landen als Groot-Brittannië en de Scandinavische lidstaten, die de voorkeur geven aan samenwerkingsvormen zonder supranationaliteit en dus volgens intergouvernementele consensusprocedures. Deze landen stellen vaak dat via de integratie van de ééngemaakte markt de markteconomie binnen de Europese ruimte voldoende druk zal uitoefenen om maximaal de interne samenhang te bevorderen. Komt daarbij dat de tien kandidaat-lidstaten, die nauwelijks tien jaar geleden werden bevrijd van het communistische juk, erg tuk zijn op hun herwonnen soevereiniteit en niet zomaar bereid zijn hun onafhankelijkheid af te staan aan een supranationale en volgens hen enigszins ondoorzichtige en de technocratische Europese administratie.
Men kan vanuit een 'legalistisch' standpunt uiteraard stellen dat de institutionele hervorming van de Europese Unie in eerste instantie het werk zou moeten zijn van de bestaande communautaire instellingen, namelijk het Europees Parlement, de Europese Ministerraad en de Commissie. Bij de samenstelling van de Conventie is trouwens het Europees Parlement, met slechts 16 vertegenwoordigers, beduidend ondervertegenwoordigd (de nationale parlementen krijgen er immers 50, als men de nieuwe lidstaten meerekent).
Gevaren, klippen en draaikolken
Twee gevaren bedreigen de Conventie: lukken en mislukken. Mislukken zou betekenen dat de Conventie uitpakt met bijzonder vage voorstellen of er niet in slaagt door te stoten tot de kern van de problemen. Mislukken zou ook inhouden dat over essentiële punten verdeelde standpunten tot uiting komen. In al die gevallen is het maar al te evident dat de rol van de Conventie beperkt zal gebleven zijn tot een psychologische oefening, waarbij Europese en nationale parlementairen en vertegenwoordigers van de burgerlijke maatschappij, bijgestaan door allerlei organisaties, de gelegenheid zullen gekregen hebben zich af te reageren. De op de Conventie volgende intergouvernementele conferentie – na een afkoelingsperiode van zes maanden - zal dan in 2004 vooral puin moeten ruimen en de puinruimers zullen de drie grote Europese mogendheden zijn: Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk. Het mislukken van de Conventie zal ongetwijfeld de invloed van het feitelijke directorium, nu reeds tot op zekere hoogte uitgeoefend door de drie boven vermelde landen, aanzienlijk versterken. Er wordt nu reeds gefluisterd dat inzake buitenlands en veiligheidsbeleid boven vermelde drie staten eraan denken een soort Europese veiligheidsraad op te richten, waarin elk van hen zou beschikken over een vetorecht, terwijl de gewone lidstaten zich zouden moeten onderwerpen aan de meerderheid.
Paradoxaal genoeg zou het welslagen van de Conventie evenmin zonder inconveniënten zijn. Een miraculeuze consensus over een pakket efficiënte hervormingen en over de tekst van een Europese grondwet zou de Conventie en haar ambitieuze voorzitter, president Giscard d'Estaing, een zeer groot prestige verlenen. Nu reeds droomt hij er luidop van de geschiedenis in te gaan als de vader van een nieuwe Europese Unie, waarbij hij vaak het voorbeeld citeert van de Amerikaanse conventie, die te Philadelphia onder leiding van Benjamin Franklin, in 1800, de grondvesten legde van de Verenigde Staten van Amerika. Door dergelijk eclatant succes van de Conventie zouden de communautaire EU-organen, opgericht door de verdragen, in de schaduw worden gesteld en in hun werking worden kort gesloten. Alvast moet verhinderd worden dat de Conventie een definitieve instelling zou worden die de bestaande EU-instituties – de Ministerraad, de Commissie, het E-Parlement en het Hof van Justitie- uit zou hollen. Ook mag de Conventie niet uitgroeien tot een Tweede Kamer - een soort Bundesrat- en dus tot een assemblee van de lidstaten. Een Tweede Kamer is maar aanvaardbaar binnen de Europese Unie als die zal zijn omgebouwd tot een volwaardige federatie.
President Giscard heeft reeds aangekondigd dat hij de Conventie zoveel mogelijk bij consensus wil laten beslissen, een gewaagde methode die een de facto veto-recht verleent aan elke deelnemer. Maar tegelijkertijd blijkt dat de werkzaamheden van de voltallige Conventie sterk in de tijd beperkt worden -nauwelijks een paar dagen per maand - en dat vooral het presidium rond het voorzitterschap ten behoeve van de Conventie voorstellen en teksten zal uitwerken, die dan ter goedkeuring aan de plenaire zitting zullen worden voorgelegd.
De Conventie zal talrijke klippen moeten omzeilen en het stuurmanschap van president V. Giscard en de ondervoorzitters J.L. Dehaene en G.Amato zal zwaar op de proef worden gesteld. Een belangrijke hinderpaal heeft te maken met het voorstel van de Duitse regering om de bevoegdheidsafbakening (kompetenzabgrenzung of –ordnung) binnen de Europese Unie te preciseren. Eerste minister Verhofstadt heeft deze kwestie tijdens het Belgische voorzitterschap van de EU in de tweede helft van 2001 op de agenda geplaatst op verzoek van de Duitsers, die onder meer graag op landbouwgebied hun eigen potje koken, daarin sterk gesteund door de Britten die visceraal gekant zijn tegen supranationaliteit. Sommige lidstaten kunnen van een nieuwe bevoegdheidsafbakening gebruik maken om de communautaire bevoegdheden te verminderen, de residuaire bevoegdheden waarover de Commissie beschikt ongedaan te maken, de opwaartse subsidiariteit (de overdracht van nationale competenties naar de EU) af te zwakken en een aantal beleiden te hernationaliseren (b.v. het landbouwbeleid). Het begrip 'subsidiariteit' is sedert de onderhandelingen over het verdrag van Maastricht een sleutelbegrip geworden voor de definitie van de verhoudingen tussen enerzijds de supranationale en gemeenschappelijke bevoegdheden en anderzijds de nationaal gebleven competenties van de lidstaten. Als minister van Buitenlandse Zaken heb ik het nog meegemaakt hoe, in 1991, commissievoorzitter Jacques Delors op een informele bijeenkomst van de ministers van buitenlands zaken te Parknasilla in Ierland, het begrip 'subsidiariteit' uit zijn hoed heeft getoverd. Jacques Delors, die in zijn jeugd als christelijk vakbondsmilitant nog een college 'sociale leer van de kerk' had gevolgd, herinnerde zich dat in de pauselijke encycliek 'Quadragesimo Anno' , gepubliceerd ter gelegenheid van de 40ste verjaardag van die andere grote sociale encycliek Rerum Novarum, het woord subsidiariteit verscheidene malen werd gebruikt. Paus Pius XI stelde hiermee dat het privé-initiatief, zowel op economisch als op sociaal en cultureel vlak - daarbij vooral denkend aan het onderwijs - de mogelijkheid moest krijgen om autonoom op te treden en zich te ontplooien. De Staat of de overheid zouden enkel mogen ingrijpen als het privé-initiatief kennelijk in gebreke zou blijven. J. Delors stelde voor om dit beginsel toe te passen op de verhouding tussen de communautaire bevoegdheden van de Unie en de bevoegdheden van de lidstaten: de nationale staten zouden bevoegd blijven voor alles, behalve wanneer dit kennelijk onmogelijk zou blijken. De subsidiariteit is derhalve tweezijdig bedoeld: bevoegdheden blijven gesitueerd op het lage echelon, maar telkens duidelijk wordt dat bepaalde problemen grensoverschrijdend zijn en gezamenlijk moeten worden opgelost, dienen ze opwaarts te worden verschoven naar de instellingen van de Unie. De ervaring van de jongste jaren heeft geleerd dat inderdaad voor steeds meer uitdagingen en moeilijkheden gezamenlijke oplossingen vereist zijn, met als gevolg dat de opwaartse subsidiariteit steeds belangrijker is geworden. Deze subsidiariteit opnieuw afbouwen in het raam van een komptenzabgrenzung zou betekenen dat de klok van de integratie wordt stilgelegd, erger achteruit gedraaid.
Meest waarschijnlijk is echter dat de Conventie noch helemaal zal lukken noch helemaal zal mislukken. De fles zal, zoals vaak gebeurt, half vol of half leeg zijn en de Europese leiders, die dit wensen, zullen kunnen beweren dat grote vooruitgang is geboekt en dat de Conventie goed werk heeft verricht. De Conventie zal bovendien werken onder de toenemende druk van de nakende uitbreiding van de Europese Unie. De Conventie biedt immers een laatste kans om op de valreep nog een consensus of tenminste een blauwdruk tot stand te brengen over de verdieping van de Europese Unie, vooraleer de schok van de uitbreiding zich zal voordoen. Iedereen beseft immers dat een slecht voorbereide uitbreiding met tenminste tien nieuwe lidstaten het gevaar inhoudt niet alleen van blokkering van de besluitvorming maar ook van verwatering van de Unie, althans in haar communautaire werkwijze.
De uitbreiding: tussen politiek ideaal en economische realiteit
De uitbreiding van de Unie met tien nieuwe lidstaten is een politieke noodzaak, die bovendien moet worden verwezenlijkt voor 2004, zodat deze landen hun vertegenwoordigers kunnen verkiezen in het Europees Parlement, ter gelegenheid van de eerstvolgende Europese verkiezingen (in juni 2004). Men kan deze landen niet langer aan het lijntje houden op gevaar af dat hun publieke opinies zich zouden keren tegen Europa en er de prille democratieën in het gedrang zouden brengen. Maar tegelijkertijd doet hun toetreding torenhoge problemen van economische aanpassing en convergentie rijzen, om te zwijgen van de budgettaire consequenties voor de huidige lidstaten. En toch mag men de nieuwe lidstaten niet de indruk geven dat zij als tweederangsburgers worden behandeld door de oudere de leden. Dat is de reden waarom ik sedert verscheidene jaren voorstel de 'nauwere samenwerking' aan te vullen met een 'complementaire samenwerking'. Zoals voorzien in het verdrag van Amsterdam (artikels 43 en 44) kan een beperkte groep landen onderling verder schrijden op het pad van de integratie, ook als de anderen voorlopig niet mee willen of kunnen doen. 'Complementaire samenwerking' zou voor gevolg hebben dat de nieuwe lidstaten van meet af aan zeer intens betrokken zouden worden bij de voorbereiding van de besluitvorming. Zij zouden deelnemen aan de 'decision shaping' binnen de kring van alle lidstaten, maar de 'decision making' in bepaalde transitiemateries zou uiteraard beperkt blijven tot die lidstaten die reeds voldoende geïntegreerd zijn in de EU.
De uitbreiding van de Europese Unie tot al die landen die zich tijdens de Koude Oorlog aan gene zijde van het IJzeren Gordijn hebben bevonden, betekent een 'quantumsprong' in de geschiedenis van de Europese integratie. De Europese eenmaking is na de tweede wereldoorlog in West-Europa gegroeid uit de geniale droom van mensen als Robert Schuman en Jean Monnet, die hoopten via een gemeenschappelijk beleid voor de staal-en steenkoolnijverheid, in 1949 nog de ruggengraat van elke economie, de belangen van Frankrijk en Duitsland zodanig te vervlechten dat elk nieuw conflict tussen beide landen onmogelijk zou worden. De economische integratie werd het instrument van structurele pacificatie. De Europese eenwording werd echter toen ook, 50 jaren geleden, in het westen in de hand gewerkt door het latente conflict met de Sovjet-Unie, die druk doende was met man en macht ( men denke maar aan de 'coup van Praag' van 1948 en de communistische machtsgrepen elders) de landen van Oost-Europa in te schakelen in haar dictatoriaal protectoraat. West-Europa zette zich schrap en opteerde voor verregaande samenwerking. Terecht is opgemerkt dat vadertje Stalin eveneens kan worden gerekend tot de ongewilde stichters van wat vandaag de Europese Unie is geworden. Maar die bladzijde is gekeerd. De parenthesis rond de 20ste eeuw, die meest bloedige en smartelijke eeuw alle eeuwen, dient gesloten. En het sluitstuk hiertoe is een geïntegreerd Europa dat zich uitstrekt over het hele Avondland tot aan de Russische grens. Na de huidige uitbreiding met tien lidstaten zullen ongetwijfeld nog andere toetredingen plaatsvinden, zoals de republieken van de Balkan, ontstaan uit ex-Joegoslavië, alsook Bulgarije en Roemenië, Turkije dat moet behoed worden voor het fundamentalisme en militair zeer belangrijk is, en een aantal landen van de voormalige Sovjet-Unie, waarbij o.m. gedacht wordt aan Moldavië, Georgië, Oekraïne en misschien zelfs Wit-Rusland. En indien Europa in de 21ste eeuw een 'clash of civilisations' wil helpen vermijden, is een structurele toenadering tot een aantal Arabische landen in Noord- Afrika (zoals Marokko en Tunesië), voor zover die democratisch evolueren en economisch convergeren, zeker niet uit te sluiten. De Europese uitbreidingsdynamiek is te vergelijken met diegene die de Verenigde Staten van Amerika mee hebben gemaakt vanaf omstreeks 1800, toen president Thomas Jefferson een Unie leidde van nauwelijks dertien deelstaten. Hij kon toen geenszins vermoeden dat een goede eeuw later de Verenigde Staten 50 deelstaten zouden tellen.
Naast verregaande economische convergentie, dank zij de uitbouw van een zo gemeenschappelijk mogelijke markt van 500 miljoen en meer inwoners, zal de toekomst van Europa ook in grote mate bepaald worden door zijn culturele, politieke en morele bekwaamheid om de toenemende multiculturaliteit om te smeden tot werkzame interculturaliteit. Deze 'omsmeding' wordt ongetwijfeld de grote opgave van deze eeuw. Maar om hierin te slagen is leiderschap nodig dat in het democratische Europa van morgen meer zal dienen te steunen op gezag dan op macht in een maatschappij waar, onder invloed van de aan de gang zijnde stortvloed van technologische innovaties, steeds meer verticale structuren worden vervangen door horizontale en grensoverschrijdende netwerken. De machthebbers in onze samenleving, ongewild ironisch ook soms in het Nederlands de 'hoogwaardigheidsbekleders' genoemd, gaan steeds meer oudmodisch lijken. Elke maatschappij moet zich zelf ordenen. Dit spreekt vanzelf. Ook de Europese markteconomie zal ontaarden in monopolistisch machtsmisbruik, als zij aan haar spontane krachten wordt overgelaten. Zonder autoriteit en gezagsuitoefening, uiteraard democratisch gecontroleerd, kan geen enkele samenleving in stand worden gehouden. Autoriteit wordt echter makkelijk macht, en macht van mensen over mensen is een hachelijke aangelegenheid. Macht van mensen lijkt steeds minder aanvaardbaar, tenzij mensen van macht macht stoelen op gezag. Gezag is de resultante van een hele complexe combinatie van kwaliteiten. Om die reden is gezagvol leiderschap zo veel eisend . De toekomstige leiders van en in Europa zullen meer pedagogen dan demagogen moeten zijn. Het uitdragen van een ethische boodschap over wat mag of moet veranderen wordt een belangrijker opgave dan het aanvaarden van wat kan of zal veranderen. Politiek, vooral op Europees vlak, zal meer te maken hebben met metapolitiek, dat is het overstijgen van het louter functionele bestuur van de samenleving, door de samenleving op te roepen en af te stemmen op de verwezenlijking van gemeenschappelijk waarden. Die waarden worden echter bedreigd door de functionele moraal, waarin het doel de middelen heiligt en waarbij de mens niet zelden wordt geïnstrumentaliseerd.
Ethische beginselvastheid, deskundigheid, moed en toewijding zijn de ingrediënten, waaruit de gezagsdrager gekneed moet zijn. Hij zal meer mens moeten zijn dan menner. De machthebber wordt in dit verhaal de antiheld.
 

 

Geen conventional wisdom
 
Het is jammer dat de Europese leiders, te Laken verenigd in december 2001, hun macht niet hebben aangewend om gezagvol na te denken over gezag en macht. Inmiddels kunnen zij er echter hopelijk voor zorgen dat zou worden afgerekend met een aantal conventionele wijsheden en beweringen – conventional wisdom zeggen de Angelsaksers met enige critische ironie - die welig tieren in Europa, in de media, in de openbare opinie en bij de politici. De verklaring van Laken, zeker in haar eerste versie, bleek nog steeds schatplichtig aan een aantal conventionele gemeenplaatsen, verheven tot wijsheden. De hoop bestaat vandaag dat de Conventie met deze conventionele beweringen korte metten zal maken.
 
1. Een eerste gemeenplaats luidt dat het Europa van vandaag futloos is, dat de dynamiek stil is gevallen en dat de EU absoluut nood heeft aan een nieuw en groots toekomstproject. Niets is evenwel minder waar dan deze defaitistische bewering. Twee mega-historische gebeurtenissen staan te gebeuren, die geschiedenis van het avondland maar ook het persoonlijke leven van elke Europeaan grondig zullen wijzigen. De euro is zonder noemenswaardige problemen per 1 januari 2002 ingevoerd in zijn chartale geldvorm, eindelijk een tastbaar bewijs dat Europa bestaat. Prijsvergelijkingen voor praktisch alle goederen en diensten worden thans grensoverschrijdend mogelijk. Een transparante markt met een eenheidsmunt zal ook een eenheidsmarkt vestigen, beheerst door een intense mededinging, die vooral voordelig is voor de consument. Naast de invoering van de euro is er de nakende spectaculaire uitbreiding van de EU. Het hele Europese continent tot aan de Russische grens wordt één en zodoende wordt de bloedige geschiedenis van de 21ste eeuw, de meest smartelijke eeuw aller eeuwen tussen haakjes geplaatst en afgesloten. Nauwelijks tien jaren geleden waren beide revolutionaire omwentelingen - de euro en de uitbreiding - volkomen ondenkbaar. De Europese burger voelt zich vaak ontredderd en angstig, niet omdat Europa te traag maar, in zijn perceptie, te snel en te discontinu evolueert. De grote uitdaging van morgen is de uitbreiding te doen slagen, die een politieke noodzaak is maar een grote economische hindernis vormt, en het Europa van morgen, dat onvermijdelijk multicultureel zal zijn, om te smeden tot een medemenselijke interculturele gemeenschap van meer dan 500 miljoen inwoners.
 
2. Er wordt ook algemeen geklaagd over het democratisch deficit in Europa, ondanks het feit dat de Unie is uitgerust met een Europees Parlement van meer dan 600 vertegenwoordigers en vijftien nationale parlementen, die zich steeds meer bezig houden met Europese aangelegenheden. Als men al die democratisch verkozen vertegenwoordigers optelt, komt men tot een massa van 8000 à 10.000 parlementairen in de EU. Natuurlijk is het Europees Parlement gehandicapt door nog steeds te beperkte bevoegdheden en vooral door het feit dat er geen volwaardige Europese regering bestaat, die voor het Europees Parlement politiek verantwoordelijk zou zijn. Wat niet belet dat drie jaren geleden datzelfde E-Parlement desalniettemin de zittende Europese Commissie naar huis heeft gestuurd. Het bezwaar van het democratisch deficit moet zorgvuldig worden ingeschat, vooral in termen van doelmatigheid. Indien men in Frankrijk en in Duitsland in 1950, na de bekendmaking van het Schuman-plan houdende oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, dit geniale project, had voorgelegd aan een referendum, dan was dit ongetwijfeld op dat ogenblik met klank verworpen door een meerderheid van Duitsers en Fransen. Grote historische doelstellingen moeten door visionaire en moedige politieke leiders worden gerealiseerd, waarbij zij de publieke opinie vaak ex post overtuigen van de noodzaak goed te keuren wat zij hebben verwezenlijkt. Het is juist dat de Europese instellingen erg technocratisch overkomen, dat zij voor het publiek ondoorzichtig zijn en dat de Europese verdragen onleesbaar en onverstaanbaar zijn. Maar dit geldt ook voor het handvest van de Verenigde Naties en voor de zoveelste versie van de Belgische grondwet. De burger in Europa wordt bestuurd door 'men', een onpersoonlijk en bijna abstract bewind, zonder gezicht en zonder gelaat, ook al vertonen de politici zich bijna dagelijks op de televisie. Deze 'vermenning' is een nieuwsoortige vorm van aliënatie, die minder te maken heeft met een echt democratisch deficit dan wel met een 'openbare-opinie-deficit'. Minder demagogie en meer pedagogie zijn in de politiek op alle niveaus absoluut vereist als voorafgaandelijk voorwaarde voor goede besluitvorming. In ons onderwijs moet van hoog tot laag een leergang 'Europa' worden ingelast. En waarom kunnen de vijftien lidstaten er niet voor zorgen dat een gemeenschappelijk televisiekanaal wordt opgezet dat op een onderhoudende wijze de Europese geschiedenis en cultuur, de huidige Europese problemen en de discussies hierover in de Europese instellingen zou duiden en duidelijk maken?
 
3. Een ander geval van conventionele wijsheid komt tot uiting in de algemeen verspreide bewering dat de Europese Unie een gigantische asociale onderneming is geworden. Ongetwijfeld bestaan ook in Europa heel wat sociale mistoestanden, kan en moet de sociale wetgeving worden bijgesteld, zijn werknemers bij wijlen slachtoffer van de zakelijke hardvochtigheid van bedrijfsleidingen aan de ene kant en worden ondernemingen aan de andere kant in hun overlevingskansen bedreigd door de onredelijkheid van bepaalde vakbondseisen. Maar beweren dat Europa asociaal zou zijn en dan 100 000 mensen op de been brengen die te Brussel achter dit soort slogan optrekken, berust in de best hypothese op een totaal foute inschatting van de feiten en in de slechtste hypothese op bewuste volksmisleiding. Alle economische studies wijzen erop dat zonder Europese integratie vandaag in West-Europa de levensstandaard tenminste een derde lager zou liggen, terwijl de koopkracht van de Europeaan juist sedert 1945 is verzesvoudigd, wat in de meeste landen een uitgebreide sociale politiek en de uitbouw van een omvangrijk sociale zekerheidsstelsel heeft mogelijk gemaakt. Zonder Europese instellingen zouden bedrijfssluitingen en delocalisaties zonder vorm van proces veel frequenter en brutaler zijn voorgekomen, wat uiteraard nog geen excuus is voor zoiets als de on- overlegde Renault sluiting. En als men de Europese begroting analyseert, is het evident dat die voor 70 à 80% besteed wordt aan sociale uitgaven. Jawel, de Europese begroting gaat voor ongeveer de helft naar het gemeenschappelijke landbouwbeleid, maar dit landbouwbeleid is erop gericht aan onze landbouwers een sociaal verantwoord inkomen te garanderen door een ingewikkeld mechanisme van richtprijzen, subsidies, heffingen, enzovoorts. Zonder dit beleid zouden de Europese landbouwers hun inkomen met tweederden zien dalen. De structurele en regionale fondsen, de inspanningen van de Europese Unie inzake ontwikkelingsbeleid, de talrijke initiatieven om het onderwijs te ondersteunen, het wetenschappelijk onderzoek te promoveren en de contacten tussen Europese studenten te bevorderen, hebben allemaal een uitgesproken sociale draagwijdte..
Niet het sociaal deficit is Europa's grootste uitdaging. Wel schuilt er in de mentaliteit van heel wat Europeanen, een solidariteitsdeficit. Eigenlijk zijn mensen ten aanzien van andere mensen nooit solidair genoeg. Dit geldt voor onze verhouding tot land-, gewest- en gezinsgenoten, maar ook uiteraard ten aanzien van andere Europese volkeren en, daarbuiten, voor al diegenen die kansarmen en gewone armen zijn en die wij soms onze naasten noemen - misschien tijdens de kerstweek - maar die in feite onze verwijderden blijven.
 
4. Tenslotte overheerst in de Verklaring van Laken een laatste conventionele wijsheid, telkens men het laat voorkomen alsof de euro en de Monetaire Unie definitieve verworvenheden zijn. Dit is een uiting van vermetel vertrouwen. Noem het 'monetaire hubris'. De euro moet dagelijks worden verdedigd door een steeds meer gecoördineerd economisch, fiscaal, sociaal en budgettair beleid, waarbij macro-economische onevenwichten, meer dan in het verleden door elke lidstaat moeten worden vermeden, vooral wat betreft overheids- en betalingsbalanstekorten en prijs- en kostenstijgingen. De touwtrekkerij die in februari 2002 is ontstaan betreffende het overheidstekort van Duitsland (2,7% van het BBP), waarbij de lidstaten uiteindelijk vrede namen met een Duitse belofte van deficitvermindering en afzagen van een formele 'waarschuwing' zoals voorzien door het stabiliteitspact, voorspelt weinig goeds, wat betreft de politieke wil om ook de grote Euro-landen in het gelid te doen lopen. Allerbelangrijkst is bovendien het beklemtonen van deze historische waarheid: op de planeet Aarde bestaan er staten zonder munt (b.v. het Groothertogdom Luxemburg); er bestaan evenwel geen munten zonder staat of althans zonder inter-statelijke verankering (de special drawing rights van het Internationaal Monetair Fonds zijn nooit een volwaardige munt geworden). In klare taal betekent dit dat als de Monetaire Unie niet wordt gedragen door een hechte Politieke Unie, de euro een schuchter huisdiertje dreigt te worden. De Verklaring van Laken had van dit axioma uit moeten gaan.
Komt daarbij dat de Euro ten overstaan van de dollar, sedert de Europese munt onder girale geldvorm werd ingevoerd per 1 januari 1999, ongeveer één derde van zijn waarde verloren heeft. Meteen wordt hiermede verwezen naar de relaties van de EU met de VS, een problematiek die veel ruimer is dan alleen maar een kwestie van comparatieve voordelen van de twee socio-economische modellen. De Europese Welvaartsstaat wordt verweten te weinig flexibel te zijn, zeker wat de werking van de arbeidsmarkt betreft, te hoge belastingen op te leggen aan de burgers en een sociale zekerheid te torsen die op termijn onbetaalbaar wordt. Het vrije marktsysteem in de VS lijkt dan weer te sociaal darwinistisch, met te weinig sociale voorzieningen en te veel armoede.
Sedert de tragische gebeurtenissen van 11 september 2001 en de opwelling in Europa van sympathie en solidariteit met de Amerikanen, is er veel gebeurd. De Amerikaanse interventie in Afghanistan, hoofdzakelijk gesteund door de Britten, leidde in nauwelijks drie weken tijd tot de instorting van het fundamentalistische Taliban-regime en de ontmanteling, althans op Afghaanse bodem, van de terroristische milities van Al Qaeda. De onheilsprofeten, vooral in Europa, die stelden dat een militaire interventie in Afghanistan ondoelmatig en nutteloos zou zijn en de hele Arabische wereld tegen het Westen zou hebben opgezet, hebben ongelijk gekregen.
De jongste maanden echter blijkt de verstandhouding tussen de Verenigde Staten en Europa af te brokkelen en de plaats te ruimen voor een hele reeks stekelige en polemisch geformuleerde meningsverschillen.
De belangrijkste vraag die hierbij rijst is niet wie van beiden, Europa of de Verenigde Staten, gelijk hebben of ongelijk - meestal hebben beide partijen deels gelijk en ongelijk - maar wel wie de meeste schade zou ondervinden van een breuk binnen de Atlantische gemeenschap. Het antwoord hierop is maar al te duidelijk: de Europese Unie. Europa is immers nog steeds niet in staat in te staan voor zijn eigen veiligheid. De 'rapid reaction force' van 60.000 man is tot op heden een ongeboren foetus. In ex-Joegoslavië zou de Europese Unie zonder Amerikaanse Navo steun er niets van terecht hebben gebracht
Het is hoogst nodig en dringend om via vertrouwelijk overleg tussen de Europese Unie en de VS misverstanden en meningsverschillen weg te werken en vervolgens publiekelijk een gemeenschappelijk Atlantisch program bekend te maken. Dit program moet de contouren schetsen van een nieuwe 'defensieve' defensiestrategie, aangepast aan het post-Koude Oorlog tijdvak en aan het fenomeen van het supranationaal terrorisme. Nieuwe technologieën moeten hierbij maximaal worden aangewend, ook door de EU. Wil Europa meer zeggingsmacht, zal het zowel budgettair als organisatorisch, meer lasten en taken op zich moeten nemen. Maar Europese leiders die dit durven te zeggen zijn nauwelijks aan de horizon verschenen.
Het Amerikaanse antirakettenschild kan een element zijn in het nieuwe defensieve defensiebeleid. Europa moet hierover de discussie aangaan en aan de Amerikaanse regering voorstellen dit initiatief te 'demonopoliseren' en het bovendien open te stellen voor Rusland. Een polyvalent veiligheidspact zou dan kunnen worden afgesloten tussen de Navo en Rusland, met de mogelijkheid dat ook andere landen zich hierbij aansluiten, voor zover die zich eveneens inschakelen in de strijd tegen het multinationale terrorisme. Tegelijkertijd zou door de atoommogendheden een drastische reductie van hun atoombewapening kunnen worden doorgevoerd en de niet-proliferatie van atoomwapens in de wereld krachtiger worden aangepakt.
De internationale toestand blijft zeer gespannen omwille van het multinationale terrorisme dat overal in de wereld kan toeslaan en zeer bedreigend wordt zodra het zou beschikken over massa vernietigingswapens. Politieke en eventueel militaire incidenten in verband met de toestand in het nabije Oosten of in Irak of elders in de wereld zouden de Europese agenda duchtig in de war sturen en de aandacht afwenden van het nochtans levensbelangrijke hervormingsbeleid van de Europese Unie.
 

 

De Europese agenda
 
Alle ogen zijn gericht op de Europese Conventie en de conclusies die zij veronderstelt is te formuleren tegen de zomer van het jaar 2003. Volgende opmerkingen kunnen hierbij worden gemaakt, bij wijze van besluit.
De vaak uitgesproken ambitie om door de Conventie een blauwdruk van Europese grondwet te laten opstellen, lijkt mij momenteel grotelijks naast de kwestie. De Europese Unie heeft niet vandaag in eerste instantie behoefte aan een uitgewerkte grondwet, die juridisch de Europese samenwerking en vormen van sui-generis-integratie scherp zou stellen en de rechten en plichten van de Europese instellingen en van de Europese burgers uit zou schrijven. Het opstellen van een grondwet is een werk van aangelegenheid. Ideologische - sommigen gewagen van theologische - meningsverschillen over de publiekrechtelijke toekomst van Europa zullen in volle heftigheid opflakkeren. Federalisten en confederalisten, integrationisten en inter-gouvernementalisten dreigen met elkaar intellectueel op de vuist te gaan. Dergelijke discussies, erg interessant als die zich afspelen in het raam van academische colloquia en congressen, zijn in her raam van een politieke Conventie momenteel zeker niet opportuun. Bovendien moet worden onderstreept dat het Europees Parlement reeds een paar zeer verdienstelijke pogingen heeft gedaan wat betreft het uitwerken van een ontwerp van grondwet. Hopelijk komt er een dag dat deze prestaties vanwege het Europees Parlement politieke erkenning zullen krijgen. Een meer bescheiden aanpak zou erin bestaan dat uit alle belangrijke Europese verdragen, sedert dat van Rome, een basisverdrag zou worden gedistilleerd, terwijl minder essentiële, minder principiële en meer transitorische beschikkingen en bepalingen zouden worden ondergebracht in 'werkingsverdragen'. De wijziging van het basisverdrag zou voorwerp blijven van een 'zware procedure' via goedkeuring door elk van de nationale parlementen en in sommige landen via een referendum en uiteraard ook door het Europees Parlement. De werkingsverdragen daarentegen zouden met gekwalificeerde meerderheid door de ministerraad en her Europees Parlement kunnen worden aangepast.
Maar voorafgaandelijk en op korte termijn dient een hele reeks concrete en heikele problemen te worden opgelost, indien men tijdens de eerstvolgende jaren de doelmatige werking van de Europese Unie, vooral na haar uitbreiding, wil waarborgen. En hier situeert zich de prioritaire taak van de Conventie, als wegbereider, padvinder, verkenner, spoortrekker, richtingwijzer en bruggenbouwer. En als die er niet uit geraakt zal de intergouvernementele Conferentie in 2004 de gordiaanse knopen door moeten hakken.
 
1/ Aldus lijkt het noodzakelijk zo snel mogelijk de befaamde pijlerstructuur, zoals die is gegroeid uit het Verdrag van Maastricht, sterk te vereenvoudigen en meer efficiënt te maken door de intergouvernementele pijlers inzake het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en het interne politionele en justitiële beleid maximaal te communautariseren.
2/ Vooral het gemeenschappelijke buitenlands en veiligheidsbeleid - inclusief zijn defensie aspecten - is de jongste jaren verworden tot de achillespees van de Europese Unie, zeker wat haar invloed in de rest van de wereld betreft. De overmacht van de Verenigde Staten is het spiegelbeeld van de onmacht van de Europese Unie. De communautarisering van het buitenlands en veiligheidsbeleid zal heel moeizaam verlopen omdat de hierbij betrokken bevoegdheden behoren tot de kern van de nationale soevereiniteit. Bij ontstentenis van een akkoord over een geïntegreerd buitenlands en veiligheidsbeleid, zou tenminste door de lidstaten aanvaard moeten worden dat de formule van de 'nauwere samenwerking' - een intense coöperatie van tenminste acht lidstaten - ook toepasselijk zou worden gemaakt op het buitenlands en defensie beleid. Achterblijvers en wankelmoedigen zouden dan niet langer die lidstaten kunnen hinderen, die resoluut hun verantwoordelijkheden in de wereld willen opnemen.
3/ Vandaag zijn de bevoegdheden inzake buitenlands beleid, op het niveau van zijn uitvoering, verdeeld over de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie, Javier Solana, en commissielid Chris Patten. Deze tweehoofdige situatie is contraproductief en schaadt de geloofwaardigheid van de Unie. Het is dringend dat de hoge vertegenwoordiger voor het buitenlands beleid van de EU lid zou worden van de Europese Commissie en, gezien zijn belang, de functie zou uitoefenen van ondervoorzitter van de Commissie.
4/ Het is eveneens van het grootste belang dat de harmonisering van een aantal beleiden, zoals de fiscale politiek, de sociale politiek, inclusief het sociale zekerheidsbeleid en het welzijnsbeleid, zouden worden onderworpen aan de regelen van de gekwalificeerde meerderheid en bijgevolg een eind zou worden gemaakt aan bestaande of mogelijke vetorechten vanwege lidstaten.
5/ Een andere belangrijke ingreep zou erin bestaan het Europees Parlement de bevoegdheid te verlenen om echte Europese belastingen in te voeren en te heffen, een maatregel die steeds noodzakelijker wordt nu blijkt dat de financiering van de uitbreiding van de Unie heel wat bijkomende uitgaven met zich zal brengen, met name wat betreft het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de regionale Europese steun. Vandaag is er helemaal geen oplossing voor de bijkomende financieringsbehoeften van de uitgebreide EU. Die kunnen, naar mijn gevoel, enkel op een constructieve en Europese wijze worden aangepakt, indien de stap wordt gezet naar de invoering van een echte Europese fiscaliteit.
6/ Tegelijkertijd zal de hervorming van het landbouwbeleid krachtdadig moeten worden voortgezet, teneinde de Europese landbouwprijzen beter af te stemmen op de wereldprijzen en derhalve het protectionisme van de Europese landbouw langs wegen van geleidelijkheid af te bouwen. Deze maatregel is van zeer groot belang voor de ontwikkelingslanden en zou voor hen een veel groter voordeel opleveren dan de verhoging van de ontwikkelingshulp. Maar dan moet de Unie wel instaan voor de uitbetaling aan de Europese landbouwers van inkomenscompensaties, wat andermaal het financieringsprobleem aan de orde plaatst.
7/ De nieuwe lidstaten, - de tien kandidaten die deel uitmaken van de huidige uitbreidingsgolf en de bijkomende nieuwe lidstaten, zoals een aantal republieken van ex-Joegoslavië en wellicht nog andere landen met een Europese roeping - mogen niet de indruk krijgen dat zij door de Europese Unie als 'stagiaires' worden behandeld. De publieke opinie in deze landen zou tot deze conclusie komen als zij zich gediscrimineerd zouden voelen, onderworpen aan een langdurige transitieperiode en uitgesloten op allerlei gebieden. Dit is de reden waarom ik ervoor pleit naast de 'nauwere samenwerking', zoals voorzien in de verdragen van Amsterdam en Nice, een formule van 'complementaire samenwerking' uit te werken – zoals hierboven uiteengezet - die de nieuwe lidstaten zeer intens zou betrekken bij de werking van de unie, zeker wat de voorbereiding van alle gemeenschappelijke beslissingen betreft.
8/ De geloofwaardigheid van de Europese Unie vereist ook een aantal spectaculaire, voor elke Europeaan voelbare maatregelen. De invoering van de euro was er zo een, maar zij volstaat niet als men de weg op wil gaan van de uitbouw van een stevige Politieke Unie. De rol van de Europese Commissie, embryo van een Europese regering en te verkiezen boven de Europese ministerraad, die nog al te zeer de nationale belangen verdedigt, moet worden versterkt. Vandaar de noodzaak de aanstelling van de leden van de commissie steeds meer toe te vertrouwen aan het Europees Parlement. En wat de voorzitter van de commissie betreft zijn vormen van rechtstreekse verkiezing zeker denkbaar. Mijn suggestie zou zijn dat bij de verkiezing van het Europees Parlement de kiezers in de Unie hun kandidaat voor het voorzitterschap zouden kunnen aanduiden, b.v. uit een lijst van drie of vier namen, geselecteerd door de Europese Raad. De man of de vrouw die, gesterkt door het mandaat van een Europees kiezerskorps van een paar 100 miljoen kiezers, zou aantreden, zou ongetwijfeld beschikken over een zeer grote invloed, die hij of zij zou kunnen aanwenden om het Europese belang te laten primeren op alle andere belangen.
9/ De rol van het Europees Parlement zal nooit volwaardig worden zolang geen echte dialectische relatie zal ontstaan met de 'counter vailing power', die een heuse Europese regering zou uitoefenen. In afwachting dat dit gebeurt, zou alvast de invloed van het Europese Parlement op de Europese besluitvorming aanzienlijk worden verhoogd, indien een mechanisme zou worden ingevoerd dat het Europese Parlement zou in staat stellen 'blokkeringen' in de Europese ministerraad ongedaan te maken. In concreto zou het stelsel gelijkenis vertonen met de 'overruling' door het Amerikaanse Congres van veto's uitgebracht door de President. Men zou in de EU kunnen voorzien dat wanneer een voorstel in de Europese ministerraad vast loopt, omwille van het verzet van één of van een beperkte groep lidstaten, dit verzet zou kunnen worden opgeheven door een beslissing van het Europees Parlement b.v. met een tweederde meerderheid.
10/ De monetaire unie met haar eenheidsmunt, de euro, is een formidabele realisatie in de schoot van een ruime EU, die een groeiende aantrekkingskracht zal uitoefenen op de andere nog niet aangesloten lidstaten – zoals Groot-Brittannië - en op de nieuwe lidstaten. Intern zullen de staten die behoren tot Euroland zich steeds hechter dienen te organiseren en onderling een economische regering te vormen. De EU zal dan ook in de toekomst gaan gelijken op wat ik het 'Saturnusmodel' heb genoemd: een grote planeet in het midden omringd door een aantal ringen, waarop zich lidstaten bevinden die niet alle gemeenschappelijke bevoegdheden en verantwoordelijkheden uitoefenen. De zogenaamde 'ringen' dienen echter concentrisch te zijn, aangezien het de bedoeling is de nieuwere lidstaten via groeiende convergentie in 'the heart of Europe' te brengen.
 
***
 
Voor de Europese Unie is het kruispunt der wegen bereikt. 'To be or not to be a Union', dit is de Shakespeariaanse vraag, die dringend en onontkoombaar aan de orde dient gesteld. De EU zal nooit een copie worden van de Verenigde Staten van Amerika. Daarvoor zijn de Europese historische antecedenten te verschillend en is de interne, vooral culturele diversiteit van het avondland te diepgaand en tevens te verrijkend. Vandaar dat de Europese Politieke Unie moet uitgevonden worden. Zij zal een mengvorm zijn van beperkte nationale soevereiniteit – beantwoordend aan het beginsel van de subsidiariteit –, van verdragsrechtelijk confederalisme en van geïntegreerd, communautair, supranationaal en grondwettelijk federalisme. Dit laatste 'federale' element – met een Europese regering sui generis, een volwaardig Europees Parlement en gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming - is fundamenteel, omwille van de doelmatigheid en de samenhang van de Unie. Zonder dit element dreigt de EU te verwateren tot een losse vrijhandelszone zonder gemeenschappelijk beleid, met als gevolg dat op termijn de euro amechtig zal worden en de Monetaire Unie in haar eenheid bedreigd zal worden. Het grote Europa zal dan gelijkenis vertonen met het Europa van voor de tweede oorlog: onderhevig aan wisselende allianties in functie van divergerende belangen. Groot-Brittannië en een aantal lidstaten van noord-Europa zouden dan wellicht een hechtere aansluiting met de Amerikaanse bondgenoot verkiezen boven hun loyaliteit aan de EU. De Latijnse landen rond Frankrijk zouden hun relaties met noord-Afrika gaan privilegiëren, terwijl de centraal- en Oost-Europese lidstaten rond Duitsland de voorkeur zouden geven aan 'der Drang nach Osten' en hun betrekkingen met Rusland. Meteen zou een einde zijn gekomen aan het revolutionaire project van de Europese integratie en zou blijken dat 50 jaar na het lanceren van het Schuman-plan, de Europeanen uiteindelijk toch geen lessen wisten te leren van hun meestal tragische geschiedenis.
Enkel de geleidelijke uitbouw van een confederale federatie, gegroeid uit een federerende confederatie, die stap voor stap het Europese gemeenschappelijke beleid omturnt tot een Europees gemeenschapsbeleid, kan Europa – en zijn volkeren - behoeden voor de ergste faling uit hun geschiedenis
.