Buitenland - Globalisering en ideologie
 
De 20ste eeuw, verheven tot historiae persona, blijkt geëxperimenteerd te hebben met drie macro-economische modellen. Zij deed dit – die meest smartelijke eeuw aller eeuwen - vaak onbesuisd, meestal hardvochtig, bijna steeds in het raam van een of ander politiek systeem en tegen de achtergrond van een bepaalde ideologische doctrine.
Deze drie modellen zijn :
1/ de collectieve en centraal geleide planeconomie als werkinstrument van de communistische staatsinrichting;
2/ de protectionistische nationale economie, vaak corporatistisch en autoritair gestuurd door rechtse dictatoriale regimes, zoals het fascisme en het nazisme;
3/ de concurrentiële, kapitalistische en grensoverschrijdende markteconomie als vehikel van een liberaal-democratische maatschappij.
Uiteraard is het onjuist te stellen dat deze drie modellen tijdens de 20ste eeuw uit zijn
gevonden. De communistische economische opvattingen vinden hun wortels in het Marxisme van de 19de eeuw. Het economisch protectionisme is haast zo oud als de mensheid zelf en de liberale en kapitalistische markteconomie is schatplichtig aan de liberale inspiratie van de Verlichting en aan de eerste en de tweede industriële revoluties, aan het einde van respectievelijk de 18de en de 19de eeuwen in Europa en Noord-Amerika. Maar het is even onbetwistbaar dat de ondergang van het nazisme en de ineenstorting van het communisme in de 20ste eeuw de weg hebben vrij gemaakt, krachtig gesteund door de informatie-en communicatierevolutie, voor de wereldwijde verspreiding van de (kapitalistische) markteconomie en het ontstaan van een werelddorp nagenoeg zonder grenzen. De wereld wordt ons dorp, maar niet iedereen is er gelukkig. Om het eufemistisch uit te drukken.
Zoals ik heb uiteengezet in mijn boek 'Het verdriet van het Werelddorp' (Davidsfonds) is de globalisering het gevolg van de technologische omwenteling en het ontstaan van een kennis- en netwerkmaatschappij die de hele wereld omspant. Deze revolutie heeft het collectivistische communisme onmogelijk gemaakt, maar ze tast ook het kapitalisme aan – wat zelden wordt onderstreept - omdat de privé-eigendom van de meest essentiële productiefactor (ideeën, ontdekkingen, uitvindingen) via de kennisspreiding wordt uitgehold. Er ontstaat een nieuw systeem, dat ik het informatisme noem. De globalisering is niet de resultante van een kapitalistische samenzwering, maar van een wetenschappelijke explosie. Er is nood aan een alternatieve analyse – politiek en ideologisch - van een alternatief geworden wereld en maatschappij.
De massale en heftige anti-globalistische manifestaties tijdens allerlei internationale topbijeenkomsten zijn de uitingen van veel onvrede, gefnuikt solidariteitsgevoel, machteloosheid tegenover onrecht, maar ook onbegrip en soms misleiding door een goed georganiseerde stadsguerrilla en een militante intellectuele camarilla..
 
Onvoldoende wordt onderstreept hoezeer de globalisering in al haar wijdvertakte aspecten en implicaties, een ideologische en politieke polarisatie verwekt, waarop de ietwat verouderde termen van extreemlinks maar ook van extreemrechts kunnen worden toegepast. Opmerkelijk daarbij is dat deze polarisatie vertrekt vanuit hetzelfde fenomeen: de vervreemding en frustraties die ingevolge de globalisering worden verspreid.
In het extreemlinkse kamp verschijnen talrijke intellectuelen, als Pierre Bourdieu, Suzanne Forrestier, Ignacio Ramonet in Frankrijk en in de Angelsaksische wereld Ely Said en de onvermijdelijke Naom Chomsky. In Vlaanderen zijn er onder meer de publicaties van professor Jaap Kruithof en Rudolf Boehm. In Franstalig België heeft Riccardo Petrella eveneens heel wat faam verworven door zijn scherpe kritiek op de wereldwijde concurrentie. Gelijkgezinden hebben trouwens al jaren geleden een vereniging opgericht onder de naam 'Club van Lissabon', die geregeld anti-globaliseringsgeschriften op de markt brengt. Gesteld wordt dat de steeds intenser wordende concurrentie allerlei mensontluisterende aliënaties verwekt, dat multinationale ondernemingen de democratieën schaakmaat zetten, dat het triomfalisme van de liberale ideologie ook is binnen geslopen in de grote multilaterale instellingen als de Wereldbank en de Wereldhandelsorganisatie, dat globalisering bijzonder nefast uitvalt voor de bevolkingen in de ontwikkelingslanden en voor de kansarmen in de rijke landen. Vooral de multinationals moeten het ontgelden, die ervan worden beschuldigd het patrimonium van de mensheid te onteigenen, door de aantasting van het leefmilieu, de uitputting van de grondstoffen en door het brevetteren van een aantal biochemische uitvindingen, die van groot belang zijn voor de agroalimentaire industrie en de voedingseconomie van de toekomst. Deze verwijten zijn niet helemaal onjuist maar partieel. Want daarbij wordt niet vermeld dat de multinationals in heel wat landen goed zijn voor de helft van de investeringen, twee derden van de research en voor één derde van de tewerkstelling en dus voor een belangrijk stuk welvaart, ook via een stijging van de lonen. De macht van de multinationals is te wijten, niet aan te veel, wel aan te weinig concurrentie en vereist derhalve een mededingingsbeleid, zoals de Europese commissie dit in de EU poogt door te voeren (cfr de afgewezen General Electric-Honeywell-fusie).
De door de anti-globalisten gemaakte analyse is meestal scherp en soms scherpzinnig, maar de voorgestelde radicale alternatieven zijn vaak schadelijk, onhaalbaar of zeer theoretisch en naïef : de oprichting van een wereldregering, een wereldparlement dat de VN zou vervangen, het stopzetten van privatiseringen, het beperken van de internationale handel, het temperen of uitschakelen van de concurrentie, het duurder maken van de kapitalen door de invoering van een Tobintaks, het afremmen van technologische vooruitgang – zoals b.v. de hoge snelheidstrein of de kernfusie - en het prediken van vormen van technofobie, enz. Wanordelijke anarchisten weten wel waar ze tegen gekant zijn als ze uitroepen 'smash the IMF', maar ze blijken veel minder te weten waar ze voorstanders van zijn en wat ze dan wel willen.
Deze excessen, die de zaak die wordt behartigd geen goed doet, beletten niet dat in steeds meer intellectuele milieus ernstig wordt nagedacht over de globalisering en haar zowel positieve als negatieve gevolgen. Jammer genoeg stoelen sommige van de geformuleerde voorstellen op een vaak betwistbare of onjuiste economische analyse. Zo is export voor een ontwikkelingsland altijd beter dan helemaal geen uitvoer, ook als de voordelen van de internationale handel zeer onevenwichtig verdeeld zijn tussen uitvoerders en invoerders. Ook al krijgt de Ruandese theeplanter maar 10% van het totale handelsvoordeel en gaat 90% naar importeurs en tussenpersonen (wat uiteraard een schande is), toch is die magere 10% nog beter dan 0%, bij ontstentenis van elke handel. Er moet bijgevolg geijverd worden, niet voor het afschaffen van de internationale handel, wel voor een evenwichtiger verhouding tussen exporteurs en importeurs. De ethisch gekleurde vraag in verband met de ondernemingswinst is niet of er winst mag ontstaan, maar wel wat men met de winst doet (herinvesteren? risicokapitaal aantrekken door een gunstige dividendpolitiek? uitkeren aan een geldverspillende jet-set?). Het gevolg van heel wat misverstanden, vaak aangescherpt in de media, is dat de aangeprezen maatregelen, mochten ze ooit verwezenlijkt worden, de toestand, met name van de ontwikkelingslanden, veeleer zouden verslechteren dan verbeteren. Het zijn juist die ontwikkelingslanden die zich integreren in de wereldeconomie, die erop vooruitgaan. Het is de verantwoordelijkheid van de rijke landen de armste landen in de mogelijkheid te stellen zich eveneens in te schakelen in de wereldmarkt. Dit betekent het afbouwen van Westers protectionisme (met name in zake landbouw), een belangrijker taak dan het verhogen van de ontwikkelingshulp..
De globalisering blijkt evenwel ook aan de extreemrechtse zijde van het politieke spectrum wervende anti-houdingen op te wekken. Daar waar extreemlinks kan leven met een wereld die ons dorp wordt, voorzover solidariteit en rechtvaardigheid prevaleren en economisch machtsmisbruik wordt gekneveld, soms via economisch protectionisme en collectiviserend staatsinterventionisme, reageert extreemrechts veeleer sociologisch en cultureel protectionistisch op de globalisering. Voor extreemrechts moet men zich afzetten tegen een wereld die ons multicultureel dorp wordt, omdat die ontpersoonlijkend, acultureel en verbasterend zou zijn. Veeleer moet opnieuw van ons dorp de wereld worden gemaakt, met herwonnen nestwarmte, zonder vreemdelingen, etnisch zuiver en stoelend op de bevestiging van eigen identiteit, waarbij het eigen volk eerst komt. Nationalisme – zowel het aftandse Staatsnationalisme als het 'communautaire' volksnationalisme - leiden tot allerlei vormen van politiek, cultureel, etnisch en zelfs economisch isolationisme, met veel waanideeën over 'pure cultuur'. Wie 'eigen volk eerst' uitroept, raakt een gevoelige snaar aan, die het mogelijk maakt allerlei minderwaardigheidscomplexen af te reageren en verantwoordelijkheden af te wentelen op de 'anderen'. De extreemrechtse partijen stellen zich natuurlijkerwijze steevast anti-Europees op, verwerpen de recente Europese verdragen en verzetten zich tegen de uitbreiding van de EU. Meteen ontstaat een vreemdsoortige