Literatuur - Boeken - De Reis naar Dabar - Uittreksel

Een Cursus in Politieke Science-Fiction

Het kabinet van de Eerste minister ademde de hectische sfeer uit van een legerkamp op de vooravond van het grote lente-offensief. Clara daagde vroeg op. Voor de ingangspoort troepte reeds een aantal persmensen samen, kouwelijke mussen op zoek naar nieuwskorrels. De bode achter de glazen deur liet Clara niet meteen binnen. Ze moest eerst uitleggen dat ze de nieuwe medewerkster was. Toen werd ze naar een schamel kantoortje gebracht, ergens diep in een duistere gang. Maar ze mocht er snel weer uit, want ze werd door de kabinetschef ontboden. Die ontving haar grinnikend: `Welkom, mevrouwtje. U merkt dat het hier algemene mobilisatie is. Ik hoop dat we U niet hebben gestoord in uw bezigheden, daar in Israël. Het waren korte en wellicht grijze broodsweken, maar u krijgt nog weleens een keer de gelegenheid het allemaal over te doen.' Clara, schijnbaar onverstoord, liet de vloed van onbeschaafde sarcasmen over zich heen spoelen. Ze reageerde met haar meest ontwapenende glimlach, haar gevaarlijkste wapen en de beste manier om haar tanden te tonen.
`Kijk,' vervolgde de chef, `we — dat zijn de premier en ikzelf — zijn zeer geboeid door uw voorstel om een armoedebestrijdingsbelasting in te voeren aan de hand van de variaties van een armoede-index. De premier wenst een uitgewerkt voorstel tegen gisterenavond.' Andermaal grijnslachte hij grollend. `Dit betekent dat je het best onmiddellijk aan de slag gaat. Neem contact met het kabinet van Financiën en met het planbureau. De macro-economische gevolgen van een dergelijk stelsel moeten becijferd worden. Maak tegen morgenavond een bevattelijke nota van ten hoogste vijf pagina's. De kabinetsmedewerkers staan tot uw beschikking. Het Sociale Zekerheidsdossier wordt door vier werkgroepen voorbereid. Jij hebt de leiding van de belangrijkste. Bespreek met je collega's hoe je het best overlapping vermijdt.' Toen zette hij zijn bril af en zei op vertrouwelijke toon: `Good luck, Clara. We verwachten veel van je. Ik ga je verstand plunderen,' waarna hij haar een kleverige hand toestak die op een washandje leek.
Bij het verlaten van het kantoor van de kabinetschef zag Clara, die inmiddels wel wat koudwatervrees gekregen had, hoe de premier in zeven haasten de statietrap afdaalde. Het was immers het uur van de week dat de Eerste minister zich in zijn dienstwagen naar het koninklijk paleis begaf voor zijn wekelijks onderhoud met het staatshoofd. In zijn auto doorbladerde hij de kranten die hij herkende aan de inktgeur, of -reuk die ieder, blijkbaar naar eigen vermogen en geaardheid, afscheidde. De premier had een onbedwingbare neiging om elke ochtend met gretigheid naar de pers te grijpen, ofschoon de lectuur ervan hem meestal inwendige netelkoorts bezorgde. Zoals de meeste politici onderhield hij een haat-liefde-verhouding met de pers: haat als gevolg van een natuurlijke opwelling en liefde uit enig opportunisme. De verhouding was echter duidelijk asymmetrisch en helde over naar de haat-zijde. Hij stoorde zich aan de ongenuanceerdheid en de vooringenomenheid van de berichtgeving en nog meer aan de meestal negatieve toon van de commentaren en interpretatie. De perslui waren niet zelden persmuskieten, bakkers van lucht, parasiterende letterknechten, die de politici onbekwaamheid en stunteligheid verweten, maar zelf zelden een dossier grondig begrepen, laat staan in staat waren hierover een tegensprekelijk debat aan te gaan of een woelige vergadering voor te zitten. De uitzonderingen bevestigden uiteraard de regel.Luisterend naar het ochtendlijke persoverzicht deed de premier een indruk op die wellicht oprees bij een kunstschilder, wiens werken door kunstcritici worden gerecenseerd. Meestal ging het om personen die zelf nooit een penseel in de hand wisten te houden en toch de staf braken over wat de schilder tot stand had gebracht. Men kan natuurlijk als politicus steeds pogen een of andere editorialist te beïnvloeden door zijn ijdelheid te strelen, door hem eens mee te nemen tijdens een buitenlandse missie. Dan schreef hij braaf positieve commentaren voor een paar weken, maar zeker was je nooit, en als hij trek kreeg in een nieuwe reis begon hij opnieuw kritische geluiden in zijn krant te slijten. Een andere tactiek, om in een gunstig persdaglicht geplaatst te worden, bestond erin een uitgekozen krant met geprefabriceerde lezersbrieven te overstelpen waarbij het beleid van je politiek tegenstrever werd afgekraakt en op subtiele wijze de eigen voorstellen of maatregelen werden goedgepraat. Er waren medewerkers genoeg op kabinetten van ministers die zelf, als hun familienamen niet te opvallend waren, maar vooral wier vrouwen, kinderen, ooms en tantes konden worden ingeschakeld als krantenlezersbriefschrijvers. De brieven werden uiteraard op de kabinetten zelf opgesteld, zodat men zeker was van de inhoud. Onschuldig maar efficiënt. Maar een reden te meer om geen geloof te hechten aan wat in de pers verscheen, vooral als men zelf de inhoud leverde.
Om die en nog veel andere redenen verkoos de regeringsleider naar de BBC te luisteren. De World Service sprak zelden over hem en zijn land, omdat alles er zo bloedloos verliep; des te meer werd uitgeweid over het belangrijkste nieuws in ongeveer alle andere landen van de wereld.
Het was bekend dat de premier van puntige uitdrukkingen en vlijmscherpe uitlatingen hield. `Le gouvernement par le verbe,' zei De Gaulle. Maar in het openbaar was de Eerste minister zoetgevooisd ten aanzien van de media, die een politicus konden maken en kraken. Vooral de beeldmedia waren van belang. De democratie diende immers te worden ondersteund door de telecratie. If you can't beat them, join them. De politieke invloed van de kranten op het publiek nam sterk af in een tijdvak dat bij veel mensen de beeldbuis tot dwangbuis had verheven. De homo sapiens aan het einde van de eeuw was bevorderd tot homo zapiens, een nieuwe mutatie in de evolutie van het mensdom. De numerieke televisie zou weldra haar intrede doen en praktisch zonder enige beperking alle televisiekanalen ter wereld toegankelijk maken. Overinformatie leidde nu reeds tot desinformatie, waarbij de kijker voortdurend het essentiële verwarde met het bijkomstige. Dat een verbrandingsoven verdacht walmde in een poldergemeente, dat de paddentrek in een bietendorp werd gehinderd door de aanleg van een rioolpijp was groot nieuws, maar dat de openbare schuld andermaal sprongsgewijs was gestegen werd nauwelijks vermeld. Bovendien specialiseerde medialand zich in slecht nieuws. Kranten en televisie waren de begrafenisondernemers van het goede nieuws, dat onbarmhartig weg werd gecensureerd. Bij kijkers en lezers leidde dit tot een verlammende vijf-over-twaalf-beeldvorming. Naarmate het kijkgeld en de krantenprijs stegen, nam ook de dagelijkse dosis catastrofisme toe. Er ontstond een ware gewenning aan onheil, rampspoed en nakende Götterdämmerung, waarvan alle dagen reeds bij het ontbijt een grote portie diende verorberd. De burgers begonnen te geloven dat ze in de slechtste van alle mogelijke werelden leefden en hamsterden hun centen, onder de vorm van een reuzenspaarquote. De meesten voelden zich blijkbaar lekker in hun door angst gekabbelde kippenvel, ondanks het feit dat het gemiddelde reële inkomen van de bevolking per hoofd sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog was vervijfvoudigd. Wetenschappers, zo dacht de Eerste minister, zouden het verband eens moeten onderzoeken tussen het pessimisme dat de kranten dagelijks spuien en het aantal zelfmoorden. Bleek er een verband, dan was de pers een ware plaag en was er geen verband, dan volgde hieruit dat de kranten door het publiek helemaal niet ernstig werden genomen, laat staan geloofd. En dat zou dan nog veel erger voor ze zijn dan een paar zelfmoorden per jaar van mensen die zich anders toch dood gedronken zouden hebben. Bovendien bleken de zelfmoorden onder krantenredacteuren bijzonder gering in aantal, wat erop wees dat ze hun eigen nieuws helemaal niet ernstig namen en dat het pessimisme dat ze verspreidden niet in staat was hun roestvrij optimisme over het zinken van het schip van Staat, als weleer de Titanic, aan te tasten. En dan maar de politici verwijten dat ze geen geloof hechtten aan hun eigen kiesbeloften. Ook bij die kranten die opgezadeld zaten met stapels onverkochte nummers was zelfdoding afwezig, ook al werd die gedeeltelijk na aanvraag door het ziekenfonds terugbetaald. Daarbij kwam dat dodelijke slachtoffers van zwartgalligheid in de perswereld uitbleven, aangezien de wanhopige journalisten, die door de ramen naar buitensprongen op de binnenplaats, terechtkwamen op de schokbrekende torenhoge hopen onverkochte exemplaren van hun eigen dagblad.
Ook de televisie oefende een impliciete censuur uit door enkel het zichtbare te tonen, daar waar het onzichtbare veel belangrijker is. De Eerste minister beklaagde zich erover dat zijn kinderen als konijnen, al dan niet met gespitste oren, uren per dag voor de `lichtbak' zaten. Zijn dochters gedroegen zich als ware kijkbuisslavinnen, gefascineerd door de visuele pulp, terwijl zijn zonen systematisch alle goedkope, demagogische erotiek begluurden. Het analfabetisme greep om zich heen. Enkel ondertitels werden nog gelezen en uiteindelijk uitgesproken. Steeds meer gesprekken bestonden uit one-liners, uit kreten en gefluister.
Toen de auto van de premier het vergulde hek van het koninklijk paleis binnenreed, bleek de bewindsman net te struikelen over de zoveelste journalistieke dwaasheid, die bovendien voor een van zijn collega's smadelijk was. Schreven ze niet over het regeringslid, naar aanleiding van een militair contract qu'il paierait pour se vendre. Dit kon de aanzet worden tot een mediatieke lynchpartij. Rechtzettingen dienden tot niets, omdat ze meestal als vijgen na Pasen werden gepubliceerd en vergezeld werden van een in vitriool gedrenkt cursief commentaar. Inmiddels was het kwaad gesticht en de faam van een bewindsman beschadigd. Zolang de pers politici hekelde, gispte of door het slijk sleepte, werd een dienst bewezen aan de democratie in naam van de strijd tegen misbruiken en misstanden. Zodra politici kritiek uitten op de pers, was dit een onduldbare aanslag op de vrije meningsuiting en de werking van `onze democratische instellingen'. Persmensen bekenden nooit fout. Integendeel, ze gingen prat op hun vergissingen terwijl van politici werd verwacht dat ze bij voortduring mea culpa zouden slaan, zo dacht de premier, zonder dit ooit hardop te zeggen. In de politiek werden leugens waar als ze geloofd werden en hun kans om geloofd te worden nam toe naarmate ze grover bleken. Een hefboomeffect, niet zelden door de media in werking gesteld.
Met opzet sprak de Eerste minister steeds over de `krant' en nooit over het `dagblad', omdat hij als amateurfiloloog wist dat het woord krant van `courant' af is geleid en verwijst naar `lopende nieuwsjes' en dus naar de dingen die dagelijks voorbijgaan, die als zeepbellen onmiddellijk open- en wegspatten. Toch besefte hij, de realpolitiker, dat de dagelijks uit de dagbladen neerdruppelende kritiek een `pompsteen'-effect verwekte, een traag maar zeker invretende erosie, waardoor het imago van de door hem belichaamde politiek werd aangetast en aangevreten. Deze constatering maakte hem neerslachtig, een gevoel dat hij poogde te bezweren door cynisme en nauwelijks onderdrukte verachting, die hij zich bij uitverkoren politieke vrienden liet ontvallen: `Ik ben spaarzaam met mijn misprijzen, omdat er zoveel gegadigden zijn.' Deze sneer kwam toch een editorialist ter ore, die de volgende dag schreef dat de Eerste minister aan mondschimmel leed en kotste van zijn eigen gal.


De vleugeladjudant des konings begeleidde de Eerste minister naar het kantoor van de vorst, een ruim doch sober ingericht vertrek, met hoge ramen die uitgaven op de paleistuin. De koning, zoals steeds, trad zijn bezoeker tegemoet en begroette hem joviaal. Dan begon het colloque singulier, het hoogst vertrouwelijke gesprek met het staatshoofd waarover ministers verondersteld waren nooit de mond te openen, tot in hun graf. Sommige beleidslui hadden, na de audiëntie, hun mond zodanig vol tanden dat ze boekdelen bleken te spreken, een hebbelijkheid die overigens beantwoordde aan hun gewone manier van doen, zodat dit meestal ook niet opviel.
De premier schetste de gespannen politieke toestand en legde uit welke scenario's mogelijk waren om eruit te geraken. De koning stond erop dat tot elke prijs een politieke crisis vermeden zou worden in een land dat nog slechts `met haken en ogen bij elkaar hield'. Een medewerker met een gouden pen had de vorst de dag voordien een staatkundig vers bezorgd dat grote indruk had gemaakt en dat de koning met benadrukking van elk woord aan de premier voorlas.
Er ligt een Staat op sterven,
heel zachtjes, zonder pijn.
Twee volkeren zullen erven,
Ik zal niet op de begrafenis zijn.
Het staatshoofd ergerde zich erover, vanuit zijn levensbeschouwing dat hoog oplopende politieke twisten, en met name communautaire conflicten, ontstonden tussen christelijke partijen die zich alle beriepen op de evangelische boodschap van naastenliefde en erbarmen. De premier deelde de zorg van de vorst, maar wees tevens erop dat de christenen nooit geaarzeld hadden, tijdens eeuwen van godsdienstoorlogen, elkanders bloed te drinken.
Koning en premier waardeerden elkander in zeer hoge mate. De Eerste minister keek op naar de mensenkennis en de plichtsbetrachting van de vorst en deze bewonderde de politieke moed en de handigheid van de regeringsleider. Beiden behartigden het algemeen welzijn, op hun manier en tot op de grens van hun bevoegdheden. Ze hielden van hun land en van zijn inwoners, ook al waren ze zich bewust van het abstract karakter van dit soort beschouwingen. Ze leden eronder dat in de politiek de zogenaamde ethiek van de resultaten meer gewicht heeft dan de ethiek van de goede intenties. En bovenal beseften beiden dat hun inzet voor de goede zaak door de buitenwacht wellicht slecht begrepen zou worden. Want de bevolking — nog een abstractie — wenste vaak tegenstrijdige dingen, zoals minder belastingen en meer uitgaven. De politieke ongeletterdheid van de mensen was ontzettend. Een behoorlijk percentage wist niet eens wie de vader van de koning was en wie vandaag Eerste minister van het land was. Maar wel wisten ze alles van voetbal, de samenstelling van de ploegen met naam en toenaam, de popgroepen en de wijze waarop ze belastingvrij hun spaarcenten konden beleggen.
Vervolgens ging de koning op de moraliserende toer. `Het is onmogelijk een beschaving in stand te houden als twaalfjarige meisjes babies krijgen, als vijftienjarigen elkaar uitmoorden, als zeventienjarigen aan aids sterven en achttienjarigen diploma's verwerven waarvan ze de tekst niet kunnen lezen. Een jongen vermoordde beide ouders en pleitte voor de rechtbank verzachtende omstandigheden omdat hij nu wees was. Quand même! Dat zijn de echte problemen van vandaag en ze komen ook steeds meer in ons land voor. Begrijpen de politieke partijen niet dat er prioriteiten zijn?' riep de vorst vertwijfeld uit. Dan voegde hij eraan toe: `Misschien moet U uw regering hervormen, mijnheer de Eerste minister, en een paar ministers de laan uitsturen. U weet wat Gladstone zei: `The first essential for a prime minister is to be a good butcher.' De premier antwoordde dat een nacht van de lange messen hem wat voorbarig leek, wat niet betekende dat deze eventualiteit uitgesloten moest worden. `In principe ben ik gekant tegen politiek bloedvergieten, Sire. Maar ermee dreigen heeft altijd effect. Bovendien kan een Eerste minister zich veroorloven wat afstand te nemen van de partijen, inclusief de zijne. Mijn vrienden zijn mijn meesters niet en mijn tegenstrevers zijn mijn vijanden niet, Sire. Aan Uwe Majesteit kan ik overigens wel toevertrouwen dat ik geen wonderen kan verrichten, wat de pers daar ook over moge schrijven,' vervolgde hij ironisch. `In de wachtkamer van mijn kabinet hebben vlijtige medewerkers een bericht opgehangen waarop het volgende te lezen staat: "Klop, en u zal worden opengedaan. We doen het onmogelijke. Niets is hopeloos. Wonderen enkel op aanvraag."
`U zal andermaal een konijn uit uw hoge hoed moeten toveren,' betoogde de koning. Waarop de Eerste minister antwoordde: `Een minister is een gewoon man, die zich in ongewone omstandigheden bevindt en van wie velen buitengewone dingen verwachten. Althans aanvankelijk, en voor mij is deze staat van genade al jaren voorbij, Sire.'
Het gesprek was teneinde. De koning nam de premier kameraadschappelijk bij de arm en leidde hem naar buiten. De vorst herinnerde eraan dat tijdens de regering van zijn vader — maar dat was lang geleden — de ministers die op het paleis in audiëntie werden ontvangen, verplicht waren een zwarte pandjesjas aan te trekken en tijdens de gedachtenwisseling met het staatshoofd stokstijf recht moesten blijven staan. Bij het buitengaan moesten ze, steeds volgens een ijzeren protocol, achteruitstappend de zaal verlaten en diep buigen, op gevaar af over het tapijt te struikelen en majesteitschendend hun voetzolen en broekkruis aan de koning te tonen. Dergelijke slapstick-scènes kon de huidige koning zich levendig inbeelden. Dan barstte hij in een schokkende lach uit, gevolgd door een bulderende Eerste minister, wiens stembanden op allerlei voetbalvelden waren geoefend. De lakeien in livrei aan de uitgang waren evenwel verondersteld geen krimp te geven.

De spanning op het kabinet van de Eerste minister was inmiddels toegenomen. Clara had haar eerste contacten gelegd en zich driftig op haar opdracht gestort. Ze had naar David gebeld om hem mede te delen dat ze die avond heel laat huiswaarts zou keren. Dit soort telefoongesprekken om haar laattijdige terugkeer te melden aan haar man, zou ze nadien nog heel vaak voeren.
De partijbureaus van de meerderheid kwamen inmiddels bijeen en bevestigden hun standpunten en eisen. Het narrenschip van de partijpolitiek was uitgevaren. Een partijvoorzitter verklaarde na afloop van de vergadering dat de houding van de andere partijen totaal onaanvaardbaar was en dat hij desnoods naar de institutionele atoombom zou grijpen. Niemand begreep precies wat hij bedoeld had, maar iedereen vond het zeer erg. 's Middags werd op de radio aangekondigd dat in de Wetstraat een crisissfeer heerste. De beursnoteringen stegen en de frank werd sterker, omdat de financiële wereld erop rekende dat bij de val van een regering, nadien belast met de lopende zaken, beleidsstommiteiten niet langer tot de mogelijkheden behoorden. Een ping-pongspel van tegenstrijdige verklaringen werd opgevoerd. Allerlei politici begonnen te vendelzwaaien met partijresoluties waar ze voordien nooit enig belang aan hadden gehecht en schoten met scherp op al wat bewoog in de Wetstraat.
De premier maakte zich voor de pers onzichtbaar. Hij drong zijn kabinet langs de achterzijde binnen en sloot zich in zijn kantoor op. De Eerste minister kende de Griekse treurspelen en de noodlotstragiek. Hij had zich nooit bezondigd aan `hubris', de roes van het succes en de macht die tot machtswellust, arrogantie en fatale hoogmoed leidt. Dan komt vroeg of laat de `nemesis', de wraak van het lot, de afstraffing onder de vorm van een vernederende nederlaag en de verbrijzeling van alle ambities.
Vanuit zijn werkkamer voerde hij onafgebroken telefoongesprekken. Omdat hij niet meer kon rekenen op eenstemmigheid om te regeren, moest hij regeren door de verdeeldheid nog te vergroten. Teneinde de sfeer op zijn kabinet wat te ontspannen, liet hij op de deur van zijn werkvertrek een bericht aanbrengen met volgende mededeling: ‘Enkel storen in geval van wereldoorlog’.
De voorzitter van de grootste partij werd tijdens het televisiejournaal geïnterviewd over zijn reactie op de verklaring van de voorzitter van de tweede grootste partij. De man had een academische opleiding genoten aan de beste hogescholen en had bijgevolg leren lezen en schrijven, zonder evenwel te overdrijven. Hij had wel aan zijn vorming een heel bijzonder en verhullend woordgebruik overgehouden, waarbij hij, zoals een Britse lord, sprak met a stiff upper lip: `Ik heb samen met mijn collega deze coalitie boven de doopvont gehouden. Wij hebben samen onze ministers benoemd en de koning onze lijst doen goedkeuren. Maandenlang heeft mijn collega zich politiek tegen mijn broekspijpen gefleemd en vandaag bijt hij mij in de enkels. Dit neem ik niet.'
Hierop antwoordde zijn collega: `Mijn collega werd in discussies nooit gehinderd door enige dossierkennis en dat bewijst hij vandaag ten overvloede. Zijn voorstel is een poging om van een verroest schip een vliegtuig te maken. Dat werd van Gorbatsjovs perestroika ook gezegd. Maar wat mijn collega ons aan wil praten is veel erger: het is geen perestroika, het is een ware katastroika. Bovendien lijdt hij aan verbale incontinentie, geheugenverlies en politieke roodvonk, drie aandoeningen waarvan verscheidene schandelijk zijn, en waarvoor hij zich dringend moet laten verzorgen.'
Diezelfde avond nog kreeg Clara een telefonisch bericht van de secretaresse van de premier met de mededeling dat de Eerste minister haar wenste te zien. Clara was verbouwereerd en kreeg inwendige plankenkoorts, maar ze bedwong zich en mat zich ogenschijnlijk een ijzige kalmte aan. Het kantoor van de Eerste minister van het land muntte niet uit door overdreven luxe. Wat versleten witlederen zetels en dito sofa boden de bezoekers elementair zitcomfort. In een boekenkast prijkten kleurrijke banden pasinomie en pasicrisie, die blijkbaar nooit werden geraadpleegd. Ook oude grondwetten waren in mooi ingebonden volumes tentoongesteld. Het ritme van grondwetswijzigingen was echter zo intens dat weldra het boekenrek te klein zou zijn om alle recente versies van de grondwet te omvatten. Het bureau van de Eerste minister plooide onder de dossiers, terwijl de zitstoel met hoge rug van de regeringsleider werd bewaakt door een blauwe Europese vlag en een driekleurig nationaal vaandel, elk aan een koperen standaard gehesen. Echt indrukwekkend waren de telefoon-, fax-, televisie- en computertoestellen die in dichte drommen en ordelijke slagorde rechts en achter het bureau waren opgesteld. De premier stond op toen Clara werd binnengelaten. Clara had hem nooit ontmoet. Hij was kleiner en ook vriendelijker dan hij op de televisie overkwam.
`U bent de nieuwe medewerkster,' zei hij glimlachend.
`U heet Clara Wieck. Wieck, Wieck? Dat zegt me wat!' `Toch heb ik niets te maken met Schumann,' waagde Clara het, waarop de Eerste minister licht kijvend zei: `Dat kan ook niet. Die goede Robert Schuman — je weet wel van het Schuman-plan, waaruit de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal is ontstaan — was een verstokte vrijgezel.' Clara reageerde niet, maar dacht bij zichzelf dat de premier zeker geen melomaan was. Toen keek hij naar een nota die hij in zijn hand hield. `O, ja. U is net gehuwd met een filosoof, een zekere Titus, de zoon van de man van de Staatsveiligheid?' `Ja,' antwoordde Clara. `Er wordt veel hoop op uw verbeelding gesteld. Vertel me eens hoe u die fameuze armoedebestrijdingsbelasting opvat.'
Clara gaf een bondige uitleg, maar de premier stelde onmiddellijk een hele reeks technische vragen, waarmee hij bewees bijzonder goed op de hoogte te zijn. Clara moest van meet af aan een uitstekende indruk op de premier gemaakt hebben, want hij vroeg haar zo snel mogelijk met de andere ministeriële kabinetten te onderhandelen over een werkzame formule. Over 48 uur wenste hij te beschikken over een uitgewerkt voorstel, waarmee hij dan naar het kernkabinet kon stappen. Hij zei haar ook dat ze hem zou moeten vergezellen naar de bevoegde kamercommissies. De regeringsleider maakte op Clara een zeer besliste indruk. Hij had iets regentesks. Hij was uiteraard een democraat, maar zeker geen demofiel en besefte dat je als staatsman af en toe moet ingaan tegen de tijdelijke seizoengebonden volkswil. Hij was er zeker niet de man naar om te zeggen: `Ik ben hun leider, dus ik volg hen.' Graag zei hij van zichzelf dat hij een idealist was zonder illusies, daarbij vermijdend een illusionist zonder idealen te worden.
Binnen de kortste keren voelde Clara zich door de politieke maalstroom meegezogen. Ze dacht aan haar lieve David die op zijn studeerkamer worstelde met oeroude levensvragen, waar de mensheid al duizenden jaren over piekerde, terwijl zij hals over kop met haar neus op de actualiteit werd gedrukt, een intellectuele en psychische oefening die een niet geringe lenigheid veronderstelde. Heel even kreeg ze heimwee naar haar vorig leven van studie en intens samenzijn met haar levensgezel. Maar zodra de telefoon rinkelde of de faxberichten binnenliepen, werd ze weer door de zwaartekracht van de politieke galaxie meegesleept en werd haar aandacht volledig opgeëist door het vermijden van de talrijke zwarte gaten, met hun fatale zuigkracht, die alom opdoken.
De volgende dagen steeg de politieke verwarring ten top. De Eerste minister had systematisch geweigerd ook maar één enkele verklaring af te leggen, tot grote gramschap van de paparazzi en ander perslui en -luizen, die niet de kans kregen zich in de pels van de premier vast te bijten. De krantencommentaren waren dan ook vernietigend, zelfs in de zogenaamd bevriende pers. `De regering zinkt weg in onbeweeglijkheid,' was de allervriendelijkste beoordeling of `De premier is een ingedommelde krokodil zonder tanden.' Een andere krant kopte: `Het kabinet is een pudding' en het hoofdartikel droeg als titel: `De politieke klasse sjoemelt schaamteloos voort.' Sommige editorialisten spraken van een `Italiaanse toestand' of van `een totaal verrotte janboel', eraan toevoegend dat de politieke leiders zich blijkbaar met wellust wentelden in geuren van ontbinding en decadentie. Vergelijkingen werden gemaakt met de laatste jaren van het Romeinse Keizerrijk. Een fotomontage stelde de premier voor als de stervende Galliër. De meest scherpzinnige politieke analist schreef dat de premier weliswaar een oude politieke paraplu was, waarop het nu al twintig jaar lang had geregend, maar — zo voegde hij er met enige spijt aan toe — vandaag blijkt dat zijn regenscherm vol gaten zit. Een andere inktspuier — althans volgens de terminologie van de woordvoerder van de Eerste minister — schreef dat de premier poogde zijn gammel kabinet naar de Rubicon te leiden, maar niet om hem resoluut over te steken met een krachtig beleid, maar gewoon om er tijdverdrijvend te hengelen naar baarsjes. En de commentator voegde er filosofisch aan toe dat zijn grootmoeder hem ooit vermanend had gezegd: `Jongen, let op. Er komt een dag dat je goudvis een vogel voor de kat zal zijn.' Die dag achtte de journalist thans aangebroken. Op de radio werd in het duidingsprogramma, na de nieuwsuitzending, klakkeloos verkondigd, alsof het een bericht gold, dat de Eerste minister het charisma had van een provocerende ibis gezeten op de gevoelloze buffel van de publieke opinie. Men vergeleek de premier ook met een lethargische zeekoe en nog andere species, wat protest uitlokte van de Koninklijke Vereniging voor Dierenbescherming.
    Ondanks zijn gewicht slaagde de regeringsleider er toch in tegelijkertijd voorover en achterover te buigen, maar volgens een journalistieke pennenridder was dit schromelijk onvoldoende. En hij besloot met een vermeende verwijzing naar Shakespeare: He is all of a fox and not a bit of a lion.