Binnenland - Crisis van de welvaartsstaat

Steeds meer burgers van het avondland worden zich bewust van de grote kwetsbaarheid van ‘onze’ welvaartsstaat, een overigens relatief abstract begrip dat verwijst naar de grote economische en sociale verworvenheden van de  Europese samenleving. In nauwelijks een halve eeuw is de reële levensstandaard van de doorsnee (West-)Europese burger verzesvoudigd, terwijl hij tijdens zijn loopbaan één derde minder lang werkt en vijftien jaren langer leeft. De kwaliteit en de ‘nieuwigheid’ van de goederen en diensten die hij gebruikt en verbruikt is onvergelijkelijk toegenomen. Hij is omringd door de talloze zich vermenigvuldigende snufjes van de moderne technologie. Er zijn thans vier maal zoveel universiteitsstudenten als in 1950, wat wijst op een zeer aanzienlijke democratisering van het onderwijs. De gezondheidszorg is uitstekend en goedkoop. Het culturele aanbod is overvloedig. De meeste van onze steden zijn netjes onderhouden en de historische gebouwen werden keurig gerestaureerd. De levenskwaliteit is vooral in kleine contreien als België en Vlaanderen, opmerkelijk hoog. De welvaartsstaat heeft ook in grote mate een ‘welzijnssamenleving’ in het leven geroepen, ondanks een aantal tekortkomingen, zoals de toenemende mobiliteits- en leefmilieuproblemen. Veel Europeanen kunnen het zich veroorloven de planeet aarde te verkennen tot in haar verste uithoeken en hebben recht op uitgebreide vakanties en loopbaanonderbrekingen. In Europa heerst grote vrijheid op talrijke gebieden en is de gelijkheid tussen de burgers sterk toegenomen. En als kers op de taart werd het mirakel van de Pax Europea verwezenlijkt, dank zij het wonder van de Europese integratie. Sedert 1945 heerst op  het kleine West-Europese schiereiland vrede tussen de natiën, wat nooit gebeurd is sedert de tijd van Julius Caesar. Vlaanderen - ooit arm Vlaanderen -  is een van de meest welvarende regio’s van de planeet aarde geworden, derhalve van het zonnestelsel en wellicht van de melkweg. Voor andere galaxieën wil ik nog enig voorbehoud maken. Waarover klaagt men?
En toch klaagt men alom. O! paradox . Er heerst inderdaad wijd verspreide onvrede en ontevredenheid, ongenoegen en  malaise, angst en onzekerheid, verzuring en walging, individualisme en ‘ikisme’, collectief egoïsme en nationale hebberigheid, bij gebrek aan echte solidariteit en samenhorigheid. Een vreemdsoortige sociologische wet is vaardig geworden, die stelt dat de maatschappelijke vrede afneemt naarmate de welvaart toeneemt. Uiteindelijk leidt deze evolutie ertoe dat het geluk van een samenleving krimpt naarmate haar welvaart groeit. In een representatieve democratie, waarin leiders en verantwoordelijken verkozen worden door de bevolking, heeft het verschijnsel van de ‘dalende geluksbreuk’ (de bevredigingsmiddelen gedeeld door de behoeften) rampzalige gevolgen voor de werking van de democratische instellingen.
De oorzaken van de paradox van de onvrede in onze welvaartsmaatschappij zijn complex en verscheiden. In een uiterst gemediatiseerde samenleving worden, door publiciteit en reclame maar ook door de politici en politieke partijen, verwachtingspatronen gecreëerd die niet kunnen worden ingelost. Enkel slecht nieuws heeft nieuwswaarde en het negatieve wordt dankbaar uitvergroot. Een boom die omvalt, maakt groot gedruis. Een boom die groeit en bloeit, doet het in alle stilte. Bovendien produceert de zo geroemde kennismaatschappij ook veel onwetendheid. Wat de burger kent, neemt toe, maar wat hij zou kunnen of moeten kennen, neemt veel sterker toe. Aldus ontstaat een toenemende kenniskloof tussen het kenbare en het gekende. Er bestaat zoiets als de ‘wet van de afnemende relatieve kennis’. En overinformatie leidt tot desinformatie. De extreme ingewikkeldheid van een aantal economische en maatschappelijke problemen leidt tot simplistische vereenvoudigingen, waardoor oplossingen worden geëist, die onhaalbaar blijken. Het beleid in veel instellingen is abstract, technocratisch en ondoorzichtig. ‘Men’ bestuurt en beslist. Er is algemene ‘vermenning’, wat resulteert in een verregaande vervreemding van de burger tegenover maatschappelijke structuren. De politieke boodschap bestaat er vaak in aan de kiezers te verkondigen wat ze graag hebben en niet wat ze nodig hebben of wat noodzakelijk is. De huidige maatschappij mist, in haar leiding en leden, de luciditeit en koelbloedigheid om een ‘noodzakelijkheidsbeleid’ te voeren. En dit beleid is zeer vereist, gegeven de echte uitdagingen. De huidige malaise vloeit te recht voort uit het wijd verspreide intuïtieve aanvoelen van komend onheil. Er is ongetwijfeld wat aan de hand, beseft de burger.
De belangrijkste verklaring van de onvredeparadox schuilt in veelzijdige angstgevoelens, die uitmonden in ‘verliesvrees’. De vrees te verliezen wat verworven werd: werk, pensioen, leefcomfort, veiligheid, een mooie toekomst voor kinderen en kleinkinderen… De bevolking wordt verlokt door conservatisme op het ogenblik dat innovatie en creativiteit meer dan ooit dwingend zijn. Een behoudsgezindheid die ertoe aanzet te bewaren wat men heeft uit vrees het te verliezen, met als gevolg dat het verlies waarschijnlijker wordt. Zo dreigt een zichzelf vervullende profetie te ontstaan.
       Een stortvloed van veranderingen op elk gebied doet zich voor. Morgen is niet langer de projectie van vandaag of gisteren. Wat er aankomt, is fundamenteel anders en daardoor onvoorspelbaar. De loop van de gebeurtenissen is nooit meer lineair. De toekomst lijkt op een grote spin, die schrik inboezemt. Indien veel mensen beducht zijn voor spinnen dan is dit - zo leggen psychologen uit - omdat dit vernuftige diertje niet zes poten heeft, zoals een insect, maar acht. Deze twee toegevoegde poten zijn geenszins overtollig, maar stellen de spin in staat  in totaal onverwachte en onvoorspelbare richtingen te bewegen. Die mogelijkheid maakt haar gedag zo angstaanjagend voor een toeschouwer. De toekomst gedraagt zich thans op dezelfde manier en dwingt de burger van de 21ste eeuw ertoe te leven in een age of anxiety. De doorbraak van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën (ICT), dank zij de uitvinding van het fabeltuig dat computer heet, heeft een wereldwijde revolutie ingezet, waarvan de gevolgen nauwelijks zijn te overzien. De informatiemaatschappij geeft geboorte aan de kennismaatschappij, creatieve kennis wordt de belangrijkste productiefactor, en ideologieën en zekerheden breken stuk op de ICT. De marxistisch-communistische doctrine die ijvert voor de naasting van de productiefactoren, wordt volkomen onbruikbaar zodra informatie en kennis de economie stuwen. Exit het collectivisme, met de implosie van het communisme en de explosie van de Sovjet-Unie als klap op de vuurpijl. Maar ook het kapitalisme worstelt met de gevolgen van de ICT, waardoor de intellectuele eigendom op de helling wordt gezet en via internet - een organisch, geen structureel verschijnsel - totaal nieuwe vormen van markthandelen en zaken doen ontstaan. Er is tegelijkertijd decollectivisering en deprivatisering, wat aanleiding geeft tot veel beleidsontreddering. De landsgrenzen verdampen, de internetisering maakt van de wereld een dorp, markten worden wereldwijd, bedrijven delokaliseren, de wederzijdse afhankelijkheid neemt toe. Steeds meer wordt beseft dat een vleugelvlinderslag in Zuid-Oost-Azië een storm kan verwekken in Noord-West-Europa. China en India ontwaken en worden in een oogwenk economische grootmachten. De Europeaan beleeft het hijgen van de geschiedenis, maar kan ze niet meer volgen en geraakt buiten adem. De maatschappij waarin hij leeft wordt snel onherkenbaar. Haar waardenschalen worden grondig door elkaar geschud. Vreemde culturen, godsdiensten en talen doordringen zijn leefwereld, wat hij aanvoelt als een bedreiging voor zijn identiteit en hem verleidt tot beverige, protectionistische reacties. Het angstzweet van de bange blanke man breekt bij hem uit. Een clash of civilisations lijkt hem allesbehalve onwaarschijnlijk en de dagelijkse terroristische aanslagen op de planeet ondergaat hij met bedrieglijke gelatenheid. Een hoopvolle toekomst is niet langer een verworven recht. Instinctief voelt de burger aan dat het Europese model is bedreigd. De 20ste eeuw heeft op een onbarmhartige, genadeloze en vaak bloedige wijze een selectie gemaakt tussen zeer uiteenlopende maatschappelijke, politieke en economische systemen. Het autoritaire fascisme en nationalistisch-racistische nazisme enerzijds en het dictatoriale collectivistische communisme anderzijds gingen ten onder aan en in de puinhopen die ze hadden aangericht. Wat in Europa overblijft, niet als een restsom, evenmin als de sintels van een tot as opgebrande geschiedenis, maar als een systeem van samenleven in solidariteit is het Europese model dat geboetseerd werd door de naoorlogse generatie. Dit model lijkt evenwel vandaag niet steeds doelmatig in zijn taakvervulling - een aantal problemen geraakt niet opgelost -, is zeer complex in zijn werking en vooral kwetsbaar omwille van zijn toenemende onbetaalbaarheid in een wereld van onverbiddelijke concurrentie. Dat Europese model - soms Rijnlandmodel genoemd - stoelt, na een rijpingsproces en de ziftende invloed van de geschiedenis, vandaag op vier pijlers: 1. de pluralistische democratie; 2. de concurrentiële markteconomie; 3. de rechtsstaat en 4. de sociale welvaartsstaat met zijn uitgewerkt stelsel van sociale zekerheid en zijn  welzijnssamenleving.  Het gaat om een vierspan van krachten dat ik het tetranoom zou willen noemen. Vooral de laatste pijler - de welvaartsstaat - is typisch Europees en onderscheidt het Europese samenlevingsmodel van bijvoorbeeld het Amerikaanse, waar privé-verzekerings- systemen de doorslag geven, en uiteraard van het Aziatische en het Afrikaanse.
Meestal wordt niet beseft dat, ook afgezien van externe bedreigingen zoals op dit moment, het tetranoom van binnen uit wordt bedreigd door de wet van de entropie, die de algemene natuurwet is van het verval, de ontbinding, de wanorde. De democratie dient steeds opnieuw te worden verdedigd tegen demagogie, populisme, governement by opinion poll en de neiging van sommige leiders om hun ‘onverantwoordelijkheden’ op te nemen. De markteconomie, overgelaten aan haar eigen krachten, poogt de mededinging te vernietigen door monopolie- en oligopolievorming en machtsconcentraties. Ook de markteconomie dient continu begeleid en bewaakt. De rechtsstaat wordt bedreigd door brutale en/of gesofisticeerde misdadigheid en witteboordcriminaliteit, om nog maar te zwijgen van het huidige terrorisme. En de welvaartsstaat kan, door zijn buitensporige financieringskost, het economisch draagvlak waarop hij stoelt, gevaarlijk aantasten. Uitgegaan wordt bij alle decision makers dat het Europese tetranoom dient behouden, verdedigd, verbeterd, uitgebouwd en, zo mogelijk, buiten Europa in de wijde wereld aangeprezen en toegepast. Het Europese maatschappelijke model, met zijn diepe historische wortels, zijn gelukkig geheelde littekens, zijn boodschap van samenwerking, vrede en welvaart voor iedereen, blijft een essentiële noodzaak. Maar het is vooral de welvaartscomponent van het Europese model, die vandaag beangstigende vragen doet rijzen, zodra de vergrijzing van de bevolking, de demografische recessie, de stijging van de medische kosten, de onvoldoende werkgelegenheidsgraad tijdens de eerstvolgende decennia, het gebrek aan innovatorische slagkracht … onder ogen worden genomen. Niet zozeer de hoogte van de totale socialezekerheidsuitgaven, maar wel hun financieringswijze - hoofdzakelijk via het belasten van de factor arbeid en de bedrijven - tast het concurrentievermogen van de ondernemingen aan in een tijd van sterk verhoogde internationale competitiviteitsgevoeligheid. En aangezien geen sociaal paradijs kan worden  in stand gehouden op een economisch kerkhof, verwijst de vraag naar de ontwikkelings- en overlevingskansen van de welvaartsstaat ook naar het draagvermogen, de groei en de dynamiek van de markteconomie. Op het eerste gezicht zou men geruststellend kunnen verkondigen dat het indrukwekkende stelsel van sociale zekerheid onverkort kan worden gehandhaafd, ondanks de te verwachten sterke vergrijzingskosten, als onze economie meer dynamisch en dus innoverend zou kunnen opereren. Een offensief technologisch en economisch beleid zou aldus garant kunnen staan voor het behoud van alle sociale verworvenheden voor steeds meer rechthebbenden. Helaas gaat deze sofistische redenering niet op zodra ernstig onderzoek uitwijst dat bedrijfsdynamiek sterk wordt geremd als het huidige hoge overheidsbeslag op de aanbodzijde van de economie en de rigide werking van markten en instellingen niet grondig worden gewijzigd. Er is niet zozeer een gebrek aan creativiteit - vooral Vlaanderen heeft wat onderzoek en ontwikkeling betreft een belangrijk inhaalprogramma verwezenlijkt. Het mangelt ons vooral aan innovatie, wat betekent dat ontdekkingen en uitvindingen nog steeds te veel voor hun realisatie naar gunstiger horizonten uitwijken. Het moge een magere troost wezen voor Belgische en Vlaamse beleidsverantwoordelijken dat de meeste Europese landen evenzeer hebben af te rekenen met een aantal structurele handicaps - met name in vergelijking met de Verenigde Staten van Amerika - wat beangstigende vragen doet rijzen naar de houdbaarheidsdatum van de Europese welvaartsstaat. Bij nader onderzoek blijkt echter dat wat Vlaanderen betreft de stekelige problemenveelhoek die zich aandient, een Vlaams, een Belgisch en een Europees aspect vertoont en dat België en Vlaanderen verantwoordelijk zijn voor het wegwerken van een reeks specifieke tekortkomingen en handicaps.
 In allerlei publicaties werden recentelijk heel wat suggesties gedaan. Zelf schreef ik een monografie over ‘de houdbaarheid van de welvaartsstaat’, uitgegeven door de VKW denktank in oktober 2004. Veel ideeën en beleidsaanbevelingen zijn in een fase van toenemende convergentie getreden. Zij munten vaak uit door uiterste noodzaak maar ook door extreme onpopulariteit. De Belgen moeten langer en meer werken. Vandaag is 23% van de bevolking te jong om reeds te werken en 23% te oud om nog te werken. Zonder ingreep worden deze cijfers in 2030 respectievelijk 21% en 30%, en zal dus meer dan de helft van de bevolking niet meer werken. Derhalve zullen de financiële stimuli om minder lang te werken moeten worden omgeturnd tot aanmoedigingen om langer te werken. De lage werkgelegenheidsgraad is vooral dramatisch in Wallonië, maar in Vlaanderen heeft men dan weer proportioneel veel meer bruggepensioneerden en niet-werkenden in de leeftijdscategorie van 55 tot 65 jaar. De derde pijler van de (privé-)pensioenopbouw moet worden aangemoedigd. De werklozensteun moet in de tijd worden beperkt. De pensioenuitkeringen moeten worden opgetrokken voor mensen die bereid zijn langer te werken. In de gezondheidssector moeten de persoonlijke uitgaven voor prestaties worden verhoogd in functie van het inkomen van de verzekerden. De flexibiliteit op de arbeidsmarkt moet worden verbeterd door sectorale arbeidsovereenkomsten te vervangen door bedrijfsovereenkomsten en door de te dure want te lange vooropzegtermijnen voor bedienden te korten. De financiering van de sociale zekerheid moet in grotere mate de vorm aannemen van een belasting op het verbruik. De grootste bedreiging wellicht voor de welvaartsstaat spruit voort uit de demografische implosie van de Europese en ook van de Belgische bevolkingen. Tegen 2050 zal de Europese bevolking, bij constante immigratie, dalen met 50 miljoen mensen. In België zal de groep van de actieven (van 15 tot 64 jaar) afnemen met 1 miljoen personen. Een selectief immigratiebeleid (smart immigration), liefst in een Europese context, is zeer gewenst, maar ook andere middelen om de bevolkingsgroei en de fertiliteit op te krikken, dienen aangewend. De demografische teruggang lijkt Vlaanderen zwaarder te treffen dan Brussel en Wallonië, vermits het aandeel van Vlaanderen in de totale Belgische bevolking zou dalen van 58% vandaag tot 53% in 2050.
Het is een wet van de democratie dat het tot niets dient alleen gelijk te hebben. Beleidsverantwoordelijken moeten ook nog gelijk krijgen, met name van de kiezers. Dit is bijzonder moeilijk wanneer met de te nemen maatregelen heel wat ‘verworven rechten’ dienen te worden herschikt - om het eufemistisch te formuleren. Het is sedert lang mijn overtuiging dat ingrijpende hervormingen in het sociaal systeem in ruime zin maar haalbaar en ook slechts ethisch verantwoord zijn als de overheid grotere inspanningen zou doen om in ons land de armoede te bestrijden. Thatcheriaanse gevolgen van een sociaal herstructureringsbeleid moeten ten alle prijze worden vermeden. Daarom lijkt het mij wenselijk dat samen met een heroriëntering van het socialezekerheidsbeleid een efficiënt mechanisme van armoedebestrijding zou worden uitgewerkt. De overheid zou op geregelde tijdstippen een regionaal uitgesplitste armoede-index moeten publiceren en een beleidsinstrument creëren (bijvoorbeeld bij kaderwet) dat de overheden in staat stelt om snel ernstige sociale noden te lenigen, indien de armoede-index een bepaalde grens zou overschrijden. Maar ook dergelijk beleid - naar mijn gevoel absoluut noodzakelijk - zou weinig populair zijn, want het betekent in concreto dat de voordelen van de armoedebestrijding in eerste instantie te beurt zouden vallen aan vreemdelingen en Walen. Zonder het doorbreken van bepaalde vormen van collectief, categorieel en communautair egoïsme zullen redelijke oplossingen niet kunnen worden doorgevoerd. De Noord-Zuid-miljardenstroom in België - die vooral te wijten is aan het ongunstige hoofdelijke inkomensverschil van de Waalse en Brusselse bevolkingen tegenover de Vlaamse - werpt een grote schaduw af op elke onderhandeling over een hervorming van de sociale zekerheid. Evenwel worden spreekwoordelijke Belgische compromissen steeds moeilijker omwille van de stroeve werking van de instellingen, het onvoldragen federalisme, de onduidelijke bevoegdheidsafbakening, de afwezigheid van een grondwettelijke regeling van de belangenconflicten en het wederzijdse wantrouwen tussen de talrijke federale, gewestelijke en gemeenschapsverantwoordelijken en –instanties wegen op de doelmatigheid en de daadkracht van het beleid.
Indien beleidsverantwoordelijken uit de diverse maatschappelijke geledingen zouden worden samengebracht om een ‘hervormingsbeleid’ uit te werken, zou onder mensen met gezond verstand en van goede wil, vrij snel een binnenskamers akkoord mogelijk blijken. Er zijn geen zesendertig verschillende oplossingen mogelijk en de objectieve cijfermatige gegevens, statistieken en projecties liegen er niet om. Evenwel zou tijdens zulk overleg er onmiddellijk worden aan toegevoegd dat de meeste maatregelen onuitvoerbaar, want onhaalbaar zijn. Vrij lankmoedig wordt nog steeds in beleidskringen aanvaard dat wat noodzakelijk is, onmogelijk blijkt. De onhaalbaarheid van wat zou moeten, wordt tot beleidsprincipe verheven. Wat moet, kan niet en wat kan, is ‘too little and too late’. De onmogelijkheid van het noodzakelijke is een dwangidee. Toch dringt de tijd in deze tijden van troosteloosheid en ondankbaarheid. Want, als uiting van immanente onrechtvaardigheid, blijkt dat de zeldzame Europese regeringen die toch de euvele moed opbrengen om op gematigde en gedoseerde wijze in het raam van een beleid op lange termijn bepaalde structurele hervormingen door te voeren, meestal smadelijk door de kiezers worden afgestraft.
Indien zou blijken dat de ‘onmogelijkheid van het noodzakelijke’ een maatschappelijk syndroom is geworden en moet worden ondergebracht onder de chronische samenlevingsziekten, bevindt de welvaartsstaat zich in een bijzonder onrustwekkende impasse. Als wat noodzakelijk is onmogelijk blijft, komt het ogenblik dat het onmogelijke onvermijdelijk, dat het onaanvaardbare werkelijkheid zal worden: een dramatische crisis van de welvaartsstaat, die met veel onrechtvaardigheid zal gepaard gaan en die de werking van de democratische instellingen gevaarlijk op de proef zal stellen.